Wat is de betekenis van Leeren?

2024-04-20
Duits woordenboek (DU-NL)

Dr. H. W. J. Kroes (1951)

Leeren

ledigen, ruimen; den Briefkasten leeren, de (brieven)bus lichten.

2024-04-20
Keur van Nederlandsche woordafleidingen

J.Pluim (1911)

Leeren

oorspr.: „wetende maken”, vgl. ’t Got. lais — ik weet; dit lais is waarschijnlijk ontleend aan den Germ. wt. lis — gaan, varen, zoodat lais eig. bet.: ik heb ervaren = door het gaan kennis gekregen. Met dit lis is verwant leest (z. d. w.). Voor overgang van s in r vgl. verliezen, verloren : keus, keur; was, waren.

2024-04-20
Groot woordenboek der Nederlandsche taal

J.H. van Dale (1898)

Leeren

Het begrip leeren heeft 3 verschillende betekenissen: 1. leeren - LEEREN, bn. lederen. 2. leeren - LEEREN, (leerde, heeft geleerd), onderwijzen, onderrichten: de onderwijzer leert in de school; — prediken: Christus leerde in het openbaar; — (gew.) wie leert er van morgen ? welke predikant zal preeken?; — onderwijs geven in: hi...

2024-04-20
Handwoordenboek van Nederlandsche synoniemen

J.V. Hendriks (1898)

Leeren

zie Onderwijzen.

2024-04-20
Nieuw woordenboek der Nederlandsche taal

I.M. Calisch (1864)

Leeren

Leeren, bn. gel. (ik leerde, heb geleerd), onderwijzen, aanwijzen; voordoen (om te laten navolgen); onderwijs geven (in); zich oefenen (in), zich bekend maken (met); iets dikwijls overlezen om het uit het hoofd (van buiten) te kunnen opzeggen; zich de gewoonte van iets eigen maken; (fig.) noodzaken, verpligten; dat zal ik u wel -, daartoe zal ik u...