Wat is de betekenis van leer?

leer - Zelfstandignaamwoord 1. (n) stof vervaardigd door het looien van een dierenhuid. 2. (m) theorie, doctrine 3. (m)/(f) ladder leer - Werkwoord 1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van leren ♢ Ik leer 2. gebiedende wijs van leren ...

Geprepareerde dierenhuid, in bewerkte vorm gebruikt voor goudleer in wandbespanningen.

leer - zelfstandig naamwoord 1. dierenhuid die bewerkt is ♢ ik heb een tas van leer Algemene uitdrukkingen: 1. Henk is in de leer bij een timmerman [die timmerman leert hem iets] ...

(zn) ladder BM, EK, LC, TM, WB.

Geurimpressie die vaak wordt toebedacht aan shirazwijnen, veelal van Australische makelij. Maar ook een oudere Bordeaux wil zich wel eens presenteren als kasteelheer met leer.

(de, leren) ladder.

Door leren kleding - zo geloven sommige droomonderzoekers - zouden sadomasochistische neigingen tot uiting komen, waarbij men ‘van leer trekt’. We geloven echter dat het hierbij gaat om een stevig materiaal dat ons tegen vele gevaren kan beschermen. (Zie ook ‘Jurk’).

Een kennissysteem dat een eigen ken- of formeel object mist. Het betreft meestal een aantal regels die min of meer een afgesloten geheel vormen met betrekking tot een vak of kunst. De kunde onderscheidt zich van de leer op het punt van de grotere technische vaardigheid die het toepassen van de kennis vereist. Zie verder kunde/kunst.

gelooide dierehuid, onder meer gebruikt als materiaal voor de bekleding van boekbanden.