Wat is de betekenis van leep?

2024-04-24
Onze Taal Woordpost

Genootschap Onze Taal (2020)

LEEP

UIT: Djokovic wint Wimbledon (Marc Erwich, Nu.nl, 3 juli 2011) CONTEXT: Nadal kwam in de eerste game op 0-30, maar verder liet de 'Djoker' het niet komen. Zelf sloeg hij een game later wel toe. Met een LEPE bal aan het net verraste hij de Spanjaard en kwam hij op een 2-0-voorsprong. : slim, sluw UITSPRAAK: [leep] WOORDFEIT: De oudste...

2024-04-24
Nederlandstalige WikiWoordenboek

Wiktionary (2019)

leep

leep - Bijvoeglijk naamwoord 1. sluw, slim, uitgeslapen, gewiekst, geslepen

2024-04-24
Woordenboek vreemde woorden

A. Kolsteren en Ewoud Sanders (1994)

Leep

[Lat. Iepidus = aardig, geestig; vgl. Gr. lampein = lichten] sluw, goochem.

2024-04-24
Van aalmoes tot zwijntjesjager

Dr. E. Schröder (1980)

Leep

Er zijn twee woorden leep, waarvan op grond van hun betekenis wel mag worden aangenomen dat ze met elkaar verwant zijn. Het ene kennen wij nog in leepoog: tranend oog. Middelnederlands leep betekende: druipend. Het tweede leep had oorspronkelijk de betekenis: schuin, scheef. Een oude zegswijze luidde: een leep oog maken voor: schele ogen maken, and...

2024-04-24
Frysk Wurdboek (Friesch woordenboek)

Fa. A.J. Osinga (1952)

Leep

adj., liep.

2024-04-24
Groot woordenboek der Nederlandse taal

Van Dale Uitgevers (1950)

Leep

I. LEEP bn. (leper, -st), (gew.) druipend (van de ogen); met druipende ogen. II. LEEP bn. bw. (leper, -st), 1. schuin: een lepe hoek ; 2. (fig.) loos, slim : iem. leep bedriegen; dat heeft hij leep aangelegd. III. LEEP in de uitdr. van de leep hebben, krijgen, geven, klappen krijgen, geven.

2024-04-24
Verklarend handwoordenboek der Nederlandse taal

M. J. Koenen's (1937)

leep

I. bn., bw.; leper, leepst (slim, doortrapt): een lepe vent; misschien = leep II. II. bn.; leper, leepst (druipogig). III. zegsw.: van de leep krijgen, slaag,

2024-04-24
Modern Woordenboek

Jozef Verschueren (1930)

leep

(le:p) bn. en bw. 1. (leper, –st) a. Veroud. schuin, scheef. b. doortrapt, loos, slim : iets – aanleggen; dat is ook niet – van je! – zitten luisteren. 2. Gew. druipend : met lepe ogen.

Wil je toegang tot alle 15 resultaten?

Ja, ik word vriend van Ensie!
2024-04-24
Oosthoek Encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

leep

bn. en bw. (leper, -st), 1. schuin: een lepe hoek; 2. (fig.) loos, slim: iemand bedriegen; dat heeft hij aangelegd.