lay
I. V.T. v. 2. lie. II. wereldlijk, leken-. III. leggen; aan-, beleggen (met with); zetten; neerslaan; doen legeren [koren]; temperen, doen bedaren; bannen, bezweren [geesten]; richten [kanon]; dekken [tafel]; slaan [touw]; smeden [samenzwering]; (ver)wedden; indienen [aanklacht]; klaarzetten [ontbijt]; lay a bet, een weddenschap aangaan; lay the c...