lamstraal
(1895) (scheldw.) ellendeling; lammeling. O.a. opgetekend bij A. Opprel (Het dialect van Oud-Beierland. 1896) en A.P. M. Lafeber (Het dialect van Gouda. 1967). Eigenlijk: iemand met een zwakke pisstraal, hetgeen op ongezondheid wijst. Lamstraal kan volgens De Vooys (Scheldnamen, spotnamen en vleinamen. Uit: Taalkundige opstellen. Deel III. 1941), m...