lam (verlamd)
bn. en bw. (-mer, -st), 1. geheel of gedeeltelijk van beweging beroofd, m.n. ten gevolge van een aandoening van de motorische zenuwen, verlamd: sedert die laatste beroerte is hij aan één zij geheel lam; vooral met betrekking tot handen of voeten: hij heeft een lamme hand; (zegsw.) het is een kind met een handje, gezegd van een nietswa...