Wat is de betekenis van Lach?

2024-03-29
Nederlandstalige WikiWoordenboek

Wiktionary (2019)

lach

lach - Zelfstandignaamwoord 1. een vrolijkheidsuiting door middel van het optrekken van de mondhoeken en vaak het voortbrengen van een geluid Na een paar lachen ging hij weer verder met zijn werk. lach - Werkwoord 1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van lachen ...

2024-03-29
Muiswerk Educatief

Muiswerk Educatief (2017)

lach

lach - zelfstandig naamwoord 1. het geluid dat je maakt als je iets leuk vindt ♢ plotseling klonk haar heldere lach 1. er kon geen lachje af [hij bleef ernstig] 2. in de lach sc...

2024-03-29
Woordenboek van populaire uitdrukkingen

Marc de Coster (1998)

Lach

een - en een traan, vreugde en verdriet, de twee uiterste gemoedsstemmingen in het leven. Cliché. Het WNT citeert De Génestet: Dichtwerken (1858). Ook in het Engels: a smile and a tear (o.a. bij de dichter Byron). Wij slingren hier tusschen een Lach en een Traan. / Uit rag zijn de dagen geweven. / Misschien is de droom van dit vluchtig bestaan / Al...

2024-03-29
Zuidnederlands Woordenboek

Walter De Clerck (1981)

lach

Gemeenz., in de verb. het, dat is gene lach, in toep. op iets waarmee niet te spotten valt: het is niet om te lachen, geen lolletje enz.; ook in toep. op een moeilijk werk. Kerstmis bij ons grootmoe thuis, was altijd bidden, dat was gene lach, Uit: Kerstmis in Antwerpen 1978.

2024-03-29
Lexicon van de Psychologie

N. Sillamy (1965)

LACH

wezenlijk menselijk verschijnsel dat over het algemeen welbehagen en vrolijkheid uitdrukt. Het kan ook veroorzaakt worden door bepaalde fysieke prikkelingen (gekittel), door de vreugde zich superieur te voelen (Hobbes) of door het zien van een komische, absurde situatie (Schopenhauer); we lachen bijv. wanneer we een stijve meneer op straat achter z...

2024-03-29
Frysk Wurdboek (Friesch woordenboek)

Fa. A.J. Osinga (1952)

Lach

s., la(e)its, laek.

2024-03-29
Woordenboek Nederlands-Turks

Mehmet Kiriş (2024)

2024-03-29
Groot woordenboek der Nederlandse taal

Van Dale Uitgevers (1950)

Lach

m., g. mv., 1. het lachen, handeling van lachen; in de (Zuidn. een) lach schieten, zich niet kunnen weerhouden van te lachen ; — wijze van lachen: een gedwongen, een spottende lach ; goed lachs, zie Goedlachs ; — 2. keer dat men lacht: ik hoorde een luide lach ; — als gelaatsuitdrukking, n...

Wil je toegang tot alle 15 resultaten?

Ja, ik word vriend van Ensie!
2024-03-29
Verklarend handwoordenboek der Nederlandse taal

M. J. Koenen's (1937)

lach

m. lachje (het lachen): in een lach schieten.