labberlot
1) (19e eeuw, vero.) stumper, waardeloos persoon, nietsnut; slordig iemand. Wanneer m.b.t. zaken dan in de betekenis van prul. Het woord gaat terug op de naam van een 17e eeuwse bendeleider, Labourlot. • Gij! voor wie ik gekribbeld heb, mannen en vrouwen, rammelkeezen, rosbeijers, krimperds, stumpers, labberlotten, ... kwezels, laauwdaten, lab...