kwakkelen
...
Ontdek ons tijdschrift
en lees alles over taal uit Nederland en Vlaanderen*Zolang de voorraad strekt
Marc De Coster (2020-2025)
(16e eeuw) (quackelen) (inf.) geslachtsgemeenschap hebben, copuleren. Eigenlijk: op kwarteljacht gaan. Maar ook: schudden, trillen. • (Hans Heestermans: Erotisch Woordenboek. 1980) • (Ton den Boon: De taal der liefde. 2017)
Wiktionary (2019)
kwakkelen - Werkwoord 1. (inerg) niet vriezen en niet dooien, onbestendig zijn ♢ Het weer kwakkelt al een tijdje, dan weer vriest het wat en dan dooit het weer. 2. (inerg) sukkelen, ongemak ondervinden qua gezondheid ♢ Hij kwakkelt al een tijdje; ernstig ziek...
Walter De Clerck (1981)
Met onzekere stap lopen, waggelen. Opm.: In de standaardt. wel in de bet.: sukkelen, ziekelijk zijn; en van het weer: afwisselend vriezen en dooien. Afl./Sam.: kwakkelaar, iem. die waggelend loopt; babbelaar; kwakkelig, slecht ter been, moeizaam (lopend); - aankwakkelen, waggelend in de richting van iem. of iets lopen, aanwaggelen (L...
M. J. Koenen's (1937)
kwakkelde, h. gekwakkeld (sukkelen; Z.-N. waggelen; niet doorvriezen): veel kwakkelen met de kinderen.
Jozef Verschueren (1930)
('kwakkələn) (kwakkelde, heeft gekwakkeld) [Frekw. kwakken] 1. beven, trillen: zij doet hem ’t hart -. 2. sukkelen: haar gezondheid is aan ’t geraakt. 3. ongestadig zijn, niet doorregenen, niet doorvriezen: ‘t is weer aan ’t -. 4. lang bij de patiënten blijven praten: een -de dokter.
Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)
(kwakkelde, heeft gekwakkeld), 1. sukkelen, telkens (licht) ziek zijn; 2. (van het weer) onbestendig zijn, telkens regenen; niet doorvriezen (in de winter).
Gerelateerde zoekopdrachten
Log hier in om direct te kunnen beginnen met schrijven.
Wil je dit begrip toevoegen aan je favorieten? Word dan snel vriend van Ensie en geniet van alle voordelen: