kuur
kuur - zelfstandig naamwoord 1. plotselinge gedachte of stemming die gauw weer overgaat ♢ dat meisje heeft af en toe rare kuren 2. touw waarmee een dier aan een paaltje wordt vastgezet ♢ de pony stond aan een...
Muiswerk Educatief (2017)
kuur - zelfstandig naamwoord 1. plotselinge gedachte of stemming die gauw weer overgaat ♢ dat meisje heeft af en toe rare kuren 2. touw waarmee een dier aan een paaltje wordt vastgezet ♢ de pony stond aan een...
Jannes van Everdingen en Arnoud van den Eerenbeemt (2010)
Een behandeling met medicijnen in een bepaald tijdvak. Van tevoren geeft de dokter dan aan over hoeveel dagen of weken verspreid je de medicijnen moet nemen. Het kan bijvoorbeeld een kuur zijn tegen bacteriën (met antibiotica) of tegen kanker (met kankerremmers; dat heet chemotherapie). Je krijgt dan meestal een aantal pillen. Je neemt die dan stuk...
Jan Luitzen (2008)
(de; kuren) GY - uitvoering van een of meer (wedstrijd)oefeningen, syn. kür: een vast wedstrijdonderdeel is de vrije kuur, een combinatie van elementen en oefeningen die door de gymnast(e) zelf gekozen worden.
A. Kolsteren en Ewoud Sanders (1994)
[Lat. cura = verzorging] geheel van voorschriften ter genezing, van kwaal, het opvolgen van die voorschriften door de patiënt.
Fa. A.J. Osinga (1952)
s., frats, grids, faks, oanslach, gyp, oankomst, opkomst; kuren, flinken en fratsen, ra(e)njen, kunsten, kluchten.
M. J. Koenen's (1937)
I. v. kuren; geneeswijze: een badkuur, melkkuur, druivenkuur, vermageringskuur doen, volgen. II. v. kuren, kuurtje; gril, nuk; (Z.-N.) streek: wat een kuur! (waarsch. = kuur I).
Gerelateerde zoekopdrachten
Log hier in om direct te kunnen beginnen met schrijven.
Wil je dit begrip toevoegen aan je favorieten? Word dan snel vriend van Ensie en geniet van alle voordelen: