Wat is de betekenis van kundig?

2024-04-19
Muiswerk Educatief

Muiswerk Educatief (2017)

kundig

kundig - bijvoeglijk naamwoord uitspraak: kun-dig 1. wie iets goed kan ♢ het is een kundige dokter 1. ter zake kundig [op de hoogte, deskundig] Bijvoeglijk naamwoord: kun-...

2024-04-19
Zuid-afrikaans woordenboek

H.J. Terblanche - M.A., D. Litt

kundig

kennis hebbende van; bedrewe, ervare.

2024-04-19
Frysk Wurdboek (Friesch woordenboek)

Fa. A.J. Osinga (1952)

Kundig

adj., kundich, knap.

2024-04-19
Duits woordenboek (DU-NL)

Dr. H. W. J. Kroes (1951)

Kundig

kundig, vaardig, bekwaam; fremder Sprachen kundig, met vreemde talen bekend.

2024-04-19
Woordenboek Nederlands-Turks

Mehmet Kiriş (2024)

2024-04-19
Groot woordenboek der Nederlandse taal

Van Dale Uitgevers (1950)

Kundig

bn. bw. (-er, -st), 1. (veroud.) kennis hebbende van —, bekend met —; oorspr. met een genitief verbonden, thans nog gebruikelijk in ter (uit der) zake kundig, er mee op de hoogte, er verstand van hebbend; 2. kunde bezittend, bedreven, knap in een kunst of wetenschap : een kundig ingenieur; de staat heeft behoefte aan ku...

2024-04-19
Verklarend handwoordenboek der Nederlandse taal

M. J. Koenen's (1937)

kundig

bn.; bedreven; ervaren; geleerd; wetende: een kundig man, een kundig onderwijzer, hij is der zake kundig; verg. deskundig.

2024-04-19
Modern Woordenboek

Jozef Verschueren (1930)

kundig

('kundəch) bn. (-er, -st) met veel kennis : een rechtsgeleerde, regent; hij is der zake -. Syn.→ afgericht, geleerd.

Wil je toegang tot alle 11 resultaten?

Ja, ik word vriend van Ensie!
2024-04-19
Etymologisch Woordenboek

Amsterdam University Press (2024)