Wat is de betekenis van krimp?

2024-04-20
Nederlandstalige WikiWoordenboek

Wiktionary (2019)

krimp

krimp - Zelfstandignaamwoord 1. vermindering van omvang En in de afgelopen jaren hebben de Zweden al veel moeten slikken: de economie zat in een stevige krimp, het sociale vangnet functioneerde minder dan men had gedacht en de werkloosheid liep sterk op. 2. teken dat men onder de indruk is...

2024-04-20
Historische collectie Nederland

Rijksdienst voor het cultureel erfgoed (2019)

krimp

Economische teruggang. (Van Dale)

2024-04-20
Woordenboek van Eufemismen

Marc de Coster (2004)

krimp

Verkorting van economische* krimp: periode dat het economisch slecht gaat. Vaak ook verhullend aangeduid met het vreemde woord ‘recessie*’. Een antoniem is groei. De Japanse economie heeft een ‘behoorlijke krimp’ doorgemaakt in het laatste kwartaal van 1999. Dit zei minister Taichi Sakaiya (hoofd van het Economisch Planbureau) gisteren vooruitlopen...

2024-04-20
Molenwoordenboek

B.D. Poppen (2000)

Krimp

Bij schepradwatermolens: nauwste gedeelte tussen de krimpmuren van de waterloop.

2024-04-20
Zuid-afrikaans woordenboek

H.J. Terblanche - M.A., D. Litt

krimp

gekrimp, (laat) saamtrek; inmekaar trek; verminder.

2024-04-20
Agrarisch Encyclopedie

Veerman (1954)

Krimp

1. (bodem) Bepaalde kleisoorten zwellen op bij opname van water en krimpen weer bij uitdroging; andere kleisoorten vertonen die volumeverandering in veel mindere mate (kaolin b.v.). Hoe meer klei een grondsoort bevat, hoe groter het opzwellen en de k. Op het veld kan men de k. na een tijd van droogte waarnemen aan de krimpscheuren, die bij sommige...

2024-04-20
Frysk Wurdboek (Friesch woordenboek)

Fa. A.J. Osinga (1952)

Krimp

s., krimp; geen — geven, gjin bilies, krimp, kamp, keap jaen.

2024-04-20
Groot woordenboek der Nederlandse taal

Van Dale Uitgevers (1950)

Krimp

I. m., 1. het krimpen, krimping: een borstrok op de krimp kopen, iets te groot omdat bij het wassen de stof krimpt; 2. (dijkw.) hoeveelheid aarde die bij dijkwerken meer dan het volume moet aangebracht worden, met het oog op het inklinken; 3. nood, gebrek : daar is nog geen krimp ; zij hebben geen krimp ; 4. in de uitdr. g...

Wil je toegang tot alle 14 resultaten?

Ja, ik word vriend van Ensie!
2024-04-20
Verklarend handwoordenboek der Nederlandse taal

M. J. Koenen's (1937)

krimp

I. v. 1. krimping: flanellen ondergoed op de krimp gemaakt, iets te groot; 2. gebrek: die lui kennen (of: hebben) geen krimp, nood; zegsw. krimp geven, a) toegeven, b) het opgeven, c) in zijn schulp kruipen; 2. bn.; levend; heel vers inz. van vis: die kabeljauw is krimp; die schelvis is krimp gesneden.