Wat is de betekenis van krankzinnig?

2024-04-25
Nederlandstalige WikiWoordenboek

Wiktionary (2019)

krankzinnig

krankzinnig - Bijvoeglijk naamwoord 1. lijdend aan een ernstige psychische ziekte Een krankzinnige koning was een ramp voor het land. 2. overdrachtelijk en afgezwakt: op een vreemde manier zeer opmerkelijk Hij kreeg soms de krankzinnigste vragen te...

2024-04-25
Muiswerk Educatief

Muiswerk Educatief (2017)

krankzinnig

krankzinnig - bijwoord, bijvoeglijk naamwoord uitspraak: krank-zin-nig 1. in hoge mate, zeer ♢ die hoed was krankzinnig duur 1. geestelijk ziek ♢ zijn moeder is krankzinnig geworden ...

2024-04-25
Eerste Medisch Systematische Ingerichte Encyclopedie

Uitgeversmaatschappij A. Manteau N.V. (1954)

Krankzinnig

een zodanige mate van geestesziekte, dat de patiënt niet meer maatschappelijk is te handhaven, hetzij wegens gevaar voor anderen, hetzij voor zichzelf.

2024-04-25
Frysk Wurdboek (Friesch woordenboek)

Fa. A.J. Osinga (1952)

Krankzinnig

adj., net goed mei de holle, dwylsinnich, sljochtsinnich; hij is — geworden, it is him yn ’e sinnen, yn ’e holle slein.

2024-04-25
Woordenboek Nederlands-Turks

Mehmet Kiriş (2024)

2024-04-25
Groot woordenboek der Nederlandse taal

Van Dale Uitgevers (1950)

Krankzinnig

bn. bw. (-er, -st), 1. geestesziek, door ziekelijke storing der geestvermogens niet in staat zichzelf te leiden of de rechten van anderen te eerbiedigen, niet goed weten wat men doet, gek ; 2. blijk gevend van gestoordheid der geestelijke vermogens: dat is een krankzinnige daad ; krankzinnig te werk gaan, zoals men van een krankzinni...

2024-04-25
Verklarend handwoordenboek der Nederlandse taal

M. J. Koenen's (1937)

krankzinnig

1. bn.; eig. ziek van zinnen, gek, niet wijs; 2. krankzinnige, m. en v. -n; iem., die krankzinnig, gek is.

2024-04-25
Katholieke Encyclopaedie

Uitgeverij Joost van den Vondel (1933-1939)

Krankzinnig

➝ Krankzinnigheid.

Wil je toegang tot alle 14 resultaten?

Ja, ik word vriend van Ensie!
2024-04-25
Modern Woordenboek

Jozef Verschueren (1930)

krankzinnig

(krank'sinnəch) bn. en bw. (-er, -st) ziek van zinnen, gek : worden; een idee; handelen. Syn. → dol.