kraam
(16e eeuw) (middeleeuws 'craem') (euf.) vrouwelijk geslachtsdeel. • (Hans Heestermans: Erotisch Woordenboek. 1980) • (H. Mullebrouck: Vlaamse volkstaal. 1984)
Marc De Coster (2020-2024)
(16e eeuw) (middeleeuws 'craem') (euf.) vrouwelijk geslachtsdeel. • (Hans Heestermans: Erotisch Woordenboek. 1980) • (H. Mullebrouck: Vlaamse volkstaal. 1984)
Wiktionary (2019)
kraam - Zelfstandignaamwoord 1. verplaatsbare tent waarin (op markten) koopwaar of (op kermissen) vermaak wordt aangeboden 2. kraambed kraam - Werkwoord 1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van kramen ♢ Ik kraam 2. gebiedende wijs van kramen ♢ kraa...
Muiswerk Educatief (2017)
kraam - zelfstandig naamwoord 1. tafel met dak van tentzeil waarop spullen te koop worden aangeboden ♢ wat verkoopt hij in zijn kraampje? 1. dat komt in zijn kraam te pas [dat kan hij goed gebruiken]...
J. van Donselaar (1936)
(de, kramen), (niet alg.) houten klamp voor het sluiten van een deur of een raam. Ze wil haast gillen van schrik als ik de deur, die met een dolle kraam werd afgesloten open duw (Ferrier 1968: 138). - Etym.: Vgl. S krampoe = id. Ook kramp komt voor.
Van Dale Uitgevers (1950)
v. en (Zuidn.) o. (kramen), 1. tent van linnen of hout, waarin waren te koop worden aangeboden, zoals op markten en kermissen: de kramen zetten, opslaan, afbreken; vgl. koekkraam, poffertjeskraam; — (fig.) dat komt (hem) in zijn kraam te pas, daar kan hij voor zijn doel goed gebruik van maken, dat komt hem van pas ; 2. de...
Log hier in om direct te kunnen beginnen met schrijven.
Wil je dit begrip toevoegen aan je favorieten? Word dan snel vriend van Ensie en geniet van alle voordelen: