Wat is de betekenis van kous?

2024-04-25
Algemeen Nederlands Woordenboek

Algemeen Nederlands Woordenboek (2009-heden)

kous

Het begrip kous heeft 3 verschillende betekenissen: 1) kledingstuk voor het onderbeen. kledingstuk dat de voet en een gedeelte van het been bedekt, meestal reikend tot aan of net boven de knie. 2) vrouwenkledingstuk voor het been. kledingstuk dat de voet en een groot gedeelte van het been bedekt, meestal tot aan de lies, en dat gemaa...

2024-04-25
Woordenboek van Populair Taalgebruik

Marc De Coster (2020-2024)

kous

1) (1922) (sch.) voetboei. • (Een) arrestantenlogies, waarin ... de noodige voetboeien of „kousen” ... voorhanden lagen. (F. De Haan: Oud Batavia. 1922) 2) (17e eeuw, vero.) vrouwelijk schaamdeel. Zie ook: een anders kous rijgen. • Lustig Griet... laetje kousje naayen van d'een of d'ander Heer. (De Krollende R...

2024-04-25
Nederlandstalige WikiWoordenboek

Wiktionary (2019)

kous

kous - Zelfstandignaamwoord 1. (kleding) een aansluitend, meer of minder elastisch kledingstuk dat de voet en (een deel van) het been bedekt Er zit een gat in mijn kous. 2. een hulpmiddel om een brandstof in licht om te zetten, dat deel uitmaakt van een olie- of petroleumlamp Woordherk...

2024-04-25
Muiswerk Educatief

Muiswerk Educatief (2017)

kous

kous - zelfstandig naamwoord 1. kledingstuk voor voet en been ♢ ik draag geen sokken maar kousen in de winter 1. daarmee is de kous af [daarmee is het afgelopen] 2. de kous op d...

2024-04-25
Jargon & Slang van Prostituees en pooiers

Marc De Coster (2017)

Kous

Kous - op de kous pezen: het verdiende geld niet afdragen aan de souteneur. De kous hier is de geldkous.

2024-04-25
Familienamen

Leendert Brouwer (2017)

Kous

Uit een van onderstaande bronnen blijkt dat de naam Kous in Kampen uit de Zwitserse naam Gautschy (Gauwetzy) ontstond, vermoedelijk een naam met een toponymische oorsprong. Daarnaast zou de naam Kous in Nederland ontstaan kunnen zijn als beroepsbijnaam voor een kousenmaker; vergelijk de beroepsnaam Kousemaker. Men moet zich bij die kousen een ander...

2024-04-25
Kuifje in Vlaanderen

Michel Uyen

kous

Dat heeft weinig op de kous (om het lijf).

2024-04-25
Vloeken lexicon

Prof. dr. P.G.J. van Sterkenburg (1997)

kous

zie stikken, weggaan.

Wil je toegang tot alle 20 resultaten?

Ja, ik word vriend van Ensie!
2024-04-25
Zuidnederlands Woordenboek

Walter De Clerck (1981)

kous

Vaak in toep. op een sok, vooral in de verb. korte kousen. Sam.: kousophouder (Wdl.), (thans w.g.) pur. voor: jarretel(le); sokkenhouder.