Wat is de betekenis van Konkel?

2024-04-19
Woordenboek van Populair Taalgebruik

Marc De Coster (2020-2024)

konkel

(1906) (Barg.) koffieketel. • (Köster Henke: De boeventaal. 1906) • (Jac. van Ginneken: Handboek der Nederlandsche taal. Deel I. De sociologische structuur der Nederlandsche taal. 1914) • Leve de twee zwaantjes met den koperen konkel! (Israël Querido: De Jordaan: Amsterdamsch epos. Deel 4: Mooie Karel. 1925) • (J.G....

2024-04-19
Nederlandstalige WikiWoordenboek

Wiktionary (2019)

konkel

konkel - Werkwoord 1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van konkelen ♢ Ik konkel 2. gebiedende wijs van konkelen konkel! 3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van konkelen konkel je?

2024-04-19
Scheldwoordenboek

Marc de Coster (2007)

konkel

kwaadspreekster. Volgens het WNT is dit een woord gebruikt op de Zeeuwse eilanden. Betekent eigenlijk 'vaatdoek, vod’. Hier figuurlijk gebruikt.Nou moet je eens hore mense, wat me zuster doet kan ik toch niet helpe algemene instemming maar die schijtmelochem, die vuile konkel durft alles maar te zegge. Mot ik is zegge wat jij bent! Een e...

2024-04-19
Erotisch woordenboek

Hans Heestermans (1977)

konkel

konkel - lichte vrouw; eig. ‘slordige vrouw’ (vgl. morsebel, slet). Zou myn Moeder een Goudbeurs meebrengen ... voor jou, om ze by je Konkels en snollen ie brengen!, Dichtk. Praalt. 5, 130 [i74i-’54].

2024-04-19
Zuid-afrikaans woordenboek

H.J. Terblanche - M.A., D. Litt

konkel

gekonkel, knoei; intrigeer.

2024-04-19
Groot woordenboek der Nederlandse taal

Van Dale Uitgevers (1950)

Konkel

I. m. (-s), (gew.) 1. draai, slag (in een touw enz.), kink; — vand. (fig.) in de konkels zitten, in verlegenheid; 2 slag, draai om de oren; 3. draaikolk; 4. vaatdoek, vod; 5. (Zuidn.) hol, spelonk; put; II. (-s), slonzige vrouw; ook: vrouw die zich met knoeierijen inlaat, goed uit de huishouding verkoopt enz.; — kwaadspreeks...

2024-04-19
Boevenjargon

Professor Henry Roskam (1949)

konkel

koffieketel.

2024-04-19
Verklarend handwoordenboek der Nederlandse taal

M. J. Koenen's (1937)

konkel

v. -s (vero. spinrokken, vod, slons; Z.-N. draaikolk; konkelarij).

Wil je toegang tot alle 13 resultaten?

Ja, ik word vriend van Ensie!
2024-04-19
Modern Woordenboek

Jozef Verschueren (1930)

konkel

I. m. (-s; -tje) [~ kronkel] draai, kink: een in een touw; in de -s zitten, in moeilijkheden. II. v. (-s) [< konkelen] slonzige vrouw die zich met knoeierijen inlaat.