Wat is de betekenis van komiek?

2024-04-20
Nederlandstalige WikiWoordenboek

Wiktionary (2019)

komiek

komiek - Zelfstandignaamwoord 1. (beroep) iemand die een publiek vermaakt door ze aan het lachen te brengen het is misschien wel een goed idee om een komiek in de Italiaanse regering op te nemen, aan een clown waren ze al jaren gewend komiek - Bijvoeglijk naamwoord 1. lachlu...

2024-04-20
Woordenboek vreemde woorden

A. Kolsteren en Ewoud Sanders (1994)

Komiek

[Lat. comicus, Gr. koomikos = tot het blijspel behorend; zie komedie] I zn toneelspeler voor grappige rol; grappenmaker; II bn de lachlust opwekkend, grappig, koddig.

2024-04-20
Vreemd Nederlands

Jan Meulendijks (1993)

Komiek

grappenmaker; het komische; grappig

2024-04-20
Encyclopedie voor Zelfstudie

drs. L.A. Beeloo (1981)

Komiek

iemand op het toneel die de toeschouwers door zijn grappen tot lachen brengt.

2024-04-20
Zuid-afrikaans woordenboek

H.J. Terblanche - M.A., D. Litt

komiek

grapmaker, snaaks, koddig.

2024-04-20
Frysk Wurdboek (Friesch woordenboek)

Fa. A.J. Osinga (1952)

Komiek

1. s., komyk. 2. adj. & adv., komyk, bryk, snoad.

2024-04-20
Woordenboek Nederlands-Turks

Mehmet Kiriş (2024)

2024-04-20
Groot woordenboek der Nederlandse taal

Van Dale Uitgevers (1950)

Komiek

(<Fr.), I. bn. bw. (-er, -st), de lachlust opwekkend (al of niet opzettelijk) door een gemakkelijk te doorziene, ongemotiveerde tegenstelling met hetgeen men eigenlijk zou verwachten, potsierlijk: een komiek verhaal; een komiek persoon; — in zwakker opvatting, vreemd, zonderling: een komieke houding; II. zn. m. (-en), 1....

Wil je toegang tot alle 19 resultaten?

Ja, ik word vriend van Ensie!
2024-04-20
De Kleine Winkler Prins

Winkler Prins (1949)

Komiek

(v. Gr. komos, gastmaal), van comische werking, tot lachen prikkelend; (fam.) grappig, koddig. Als zelfst. nw.: artist die in circus, op toneel enz. (vaak als intermezzo-rol) met grappen, geestige mimiek e.d. het publiek doet lachen.