koets
1) (begin 20e eeuw) (Vlaanderen, inf.) dure, grote auto. In Groningen een eerder minachtende benaming voor een rijtuig (K. ter Laan: Nieuw Groninger Woordenboek. 1829). • (Walter de Clerck: Nijhoffs Zuidnederlands Woordenboek. 1981) • (Herman J. Claeys: Vlaams Dialecten woordenboek. 2001) (19e eeuw) (sch.) bed. 'Naar de koets gaan...