Wat is de betekenis van koekenbakker?

2025-07-15
Prisma Groot Woordenboek Nederlands

Unieboek | Het Spectrum (2025)

2025-07-15
Groot woordenboek der Nederlandse taal

Van Dale Uitgevers (1950)

2025-07-15
Woordenboek van Populair Taalgebruik

Marc De Coster (2020-2025)

koekenbakker

(19e eeuw) (scheldw.) ondeskundig, knullig iemand; knoeier; prutser. Het bereiden van zoetigheden wordt beschouwd als manonwaardig. Aanvankelijk vooral van toepassing op slechte zeemannen. Daarom wellicht van origine matrozentaal (zie ook citaat van Henri Knap). • Een persoon, die te Amsterdam een politieagent had toegevoegd: 'Blijf van mijn l...

2025-07-15
Nederlandstalige WikiWoordenboek

Wiktionary (2019)

koekenbakker

koekenbakker - Zelfstandignaamwoord 1. een knoeier, een prutser, een klungel Wie notaris wilde zijn of apotheker, veearts, dokter, advocaat of vroedvrouw had een diploma nodig, maar iedere koekenbakker kon zich ongestraft architect noemen. Woordherkomst samenstelling van koek en b...

2025-07-15
Wielerwoordenboek

Fons Leroy en Wim van Rooy (2010)

koekenbakker

koekenbakker: middelmatige tot slechte renner; kermiscoureur.

2025-07-15
Groot wielerwoordenboek

Marc de Coster (2009)

koekenbakker

Middelmatig of slecht renner. Eigenlijk een oud scheldwoord voor een ondeskundig, knullig iemand; knoeier; prutser. Het bereiden van zoetigheden wordt beschouwd als manonwaardig. Aanvankelijk was het woord vooral van toepassing op slechte zeemannen. Daarom wellicht van origine matrozentaal. ‘Het zijn nochtans geen koekenbakkers die op kop sleuren o...

2025-07-15
Wielersportwoordenboek

Jan Luitzen (2009)

koekenbakker

(de; -s) - (zeer) middelmatige renner met weinig talent en inzet. • In de koersjes die hij al snel weer reed, werd hij door de eerste de beste koekenbakker - wielrennerstaal voor iemand die echt niet kan fietsen - simpelweg uit het wiel gereden. (SLOGK) • Het landelijke regelmatigheids-klassement geeft elk jaar weer een prima overzicht van de krac...

2025-07-15
Scheldwoordenboek

Marc de Coster (2007)

koekenbakker

ondeskundig, knullig iemand; knoeier; prutser. Het bereiden van zoetigheden wordt beschouwd als manonwaardig. Aanvankelijk vooral van toepassing op slechte zeemannen. Daarom wellicht van origine matrozentaal. Beroepsnamen worden wel meer als scheldwoord gebruikt. Zie bijv.: fietsenmaker; klompenmaker; lul de behanger.Fatsoenlyk zyn, da’s goe...

Wil je toegang tot alle 11 resultaten?

Ja, ik word vriend van Ensie!
2025-07-15
Frysk Wurdboek (Friesch woordenboek)

Fa. A.J. Osinga (1952)

Koekenbakker

s., koekebakker.