knus
knus - Bijvoeglijk naamwoord 1. aangenaam van gezelschap en enigszins intiem ♢ We hebben een avond in het knuste restaurantje van de stad doorgebracht.
Wiktionary (2019)
knus - Bijvoeglijk naamwoord 1. aangenaam van gezelschap en enigszins intiem ♢ We hebben een avond in het knuste restaurantje van de stad doorgebracht.
Muiswerk Educatief (2017)
knus - bijvoeglijk naamwoord 1. wat een aangename sfeer heeft ♢ ze heeft van die knusse gordijntjes Bijvoeglijk naamwoord: knus ... is knusser dan ... de/het knusse ... Synoniemen gemoedelijk,...
Van Dale Uitgevers (1950)
bn. bw., behaaglijk-vertrouwd, gezellig en gemoedelijk in een enge sfeer: een knus woninkje; een knus babbeltje ; (bw.) knus bij elkaar zitten.
Jozef Verschueren (1930)
bn. en bw. (-ser, -t) [~ knot 2] aardig, lief, gezellig bijeen : een huisje, babbeltje; ingericht.
Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)
bn. en bw., behaaglijkvertrouwd, gezellig en gemoedelijk: een — woninkje; een — babbeltje; — bij elkaar zitten (ook: knusjes, knussig).
Gerelateerde zoekopdrachten
Log hier in om direct te kunnen beginnen met schrijven.
Wil je dit begrip toevoegen aan je favorieten? Word dan snel vriend van Ensie en geniet van alle voordelen: