Wat is de betekenis van knus?

2024-04-24
Nederlandstalige WikiWoordenboek

Wiktionary (2019)

knus

knus - Bijvoeglijk naamwoord 1. aangenaam van gezelschap en enigszins intiem We hebben een avond in het knuste restaurantje van de stad doorgebracht.

2024-04-24
Muiswerk Educatief

Muiswerk Educatief (2017)

knus

knus - bijvoeglijk naamwoord 1. wat een aangename sfeer heeft ♢ ze heeft van die knusse gordijntjes Bijvoeglijk naamwoord: knus ... is knusser dan ... de/het knusse ... Synoniemen gemoedelijk,...

2024-04-24
Zuid-afrikaans woordenboek

H.J. Terblanche - M.A., D. Litt

knus

gesellig, warmpies.

2024-04-24
Frysk Wurdboek (Friesch woordenboek)

Fa. A.J. Osinga (1952)

Knus

adj. & adv., smûk, smout.

2024-04-24
Groot woordenboek der Nederlandse taal

Van Dale Uitgevers (1950)

Knus

bn. bw., behaaglijk-vertrouwd, gezellig en gemoedelijk in een enge sfeer: een knus woninkje; een knus babbeltje ; (bw.) knus bij elkaar zitten.

2024-04-24
Modern Woordenboek

Jozef Verschueren (1930)

knus

bn. en bw. (-ser, -t) [~ knot 2] aardig, lief, gezellig bijeen : een huisje, babbeltje; ingericht.

2024-04-24
Oosthoek Encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

knus

bn. en bw., behaaglijkvertrouwd, gezellig en gemoedelijk: een — woninkje; een — babbeltje; — bij elkaar zitten (ook: knusjes, knussig).

2024-04-24
Etymologisch Woordenboek

Amsterdam University Press (2024)

Wil je toegang tot alle 11 resultaten?

Ja, ik word vriend van Ensie!
2024-04-24
Prisma Groot Woordenboek Nederlands

Unieboek | Het Spectrum (2024)