Wat is de betekenis van Knul?

2024-04-24
Algemeen Nederlands Woordenboek

Algemeen Nederlands Woordenboek (2009-heden)

knul

Het begrip knul heeft 4 verschillende betekenissen: 1) jongen. kind van het mannelijk geslacht; jongen. 2) opgeschoten jonge man. opgeschoten jongen; opgeschoten jonge man; knaap. 3) man. (jonge) man; (jonge) kerel; (jonge) vent. 4) zoon. mannelijk kind van iemand; zoon.

2024-04-24
Woordenboek van Populair Taalgebruik

Marc De Coster (2020-2024)

knul

(1769) (< Rotwelsch knûlch en knilch) (oorspr. Barg., thans inf.) kerel, vent, vrijer. Aanvankelijk had het woord een ongunstige betekenis (onaangenaam persoon), later kreeg het een meer neutrale betekenis. • wij zouden u haast voor een wiedensche knul aanzien... (Algemeene Konst- en Letterbode. II. 1844) • Knul, vent: wiedensch...

2024-04-24
Nederlandstalige WikiWoordenboek

Wiktionary (2019)

knul

knul - Zelfstandignaamwoord 1. (informeel) jongen, jongeman Toen de knul opnieuw wilde aanvallen werd hij de school uit gewerkt en door een beveiliger staande gehouden. 2. (verouderd) iemand die sullig en onhandig is

2024-04-24
Muiswerk Educatief

Muiswerk Educatief (2017)

knul

knul - zelfstandig naamwoord 1. kind van mannelijk geslacht ♢ wat een lekkere knul is jouw broer toch! Zelfstandig naamwoord: knul de knul de knullen het knulletje Sy...

2024-04-24
Zuid-afrikaans woordenboek

H.J. Terblanche - M.A., D. Litt

knul

lummel, lomp vent.

2024-04-24
Frysk Wurdboek (Friesch woordenboek)

Fa. A.J. Osinga (1952)

Knul

s., sokses, moksis, okse, sok, sûch, sule.

2024-04-24
Woordenboek Nederlands-Turks

Mehmet Kiriş (2024)

2024-04-24
Groot woordenboek der Nederlandse taal

Van Dale Uitgevers (1950)

Knul

m. (-len), 1. sukkel, sul, lummel: och, knul, pas toch op! 2. opgeschoten jongen, jonge man in 't algemeen: ken jij die kmd? — (gemeenz.) vrijer, jongen : zij heeft een knul; die knul van haar, vent, man ; kerel, manspersoon in ’t alg. : Y is een goeie knul.

Wil je toegang tot alle 16 resultaten?

Ja, ik word vriend van Ensie!
2024-04-24
Boevenjargon

Professor Henry Roskam (1949)

knul

de man, die het goed (d.b. [de buit]) heeft.