knap
knap - Bijvoeglijk naamwoord 1. verstandig 2. mooi, aantrekkelijk knap - Bijwoord 1. tamelijk, behoorlijk ♢ Dat vraagstuk is knap lastig''. knap - Zelfstandignaamwoord 1. een geluid alsof iets breekt ♢ Toen ik viel hoorde ik een knap...
Wiktionary (2019)
knap - Bijvoeglijk naamwoord 1. verstandig 2. mooi, aantrekkelijk knap - Bijwoord 1. tamelijk, behoorlijk ♢ Dat vraagstuk is knap lastig''. knap - Zelfstandignaamwoord 1. een geluid alsof iets breekt ♢ Toen ik viel hoorde ik een knap...
Muiswerk Educatief (2017)
knap - bijvoeglijk naamwoord 1. mooi om te zien ♢ alle meisjes zijn verliefd op knappe Ismaël 2. op een bijzondere manier gemaakt of gedaan ♢ dat heeft Lavinia knap gedaan! 3. ...
Walter De Clerck (1981)
Beet; ook: bits antwoord; een knap en een beet geven. Vóór ik den tijd had mijn hond terug te roepen, had het katje reeds een knap gekregen die doodelijk was, GIJSEN 1966, 39.
Pieter Scheen (1980)
Gerrit Willem; geb. Amsterdam 2 mei 1873, overl. Amsterdam 24 november 1931. Woonde en werkte in deze stad, maakte een studiereis naar Italië. Leerling van de Rijksschool voor Kunstnijverheid en van de Rijksnormaalschool (1892-1894) te Amsterdam. Leraar M.O. tekenen; schilderde, tekende en etste figuren en vooral stadsgezichten (van Amsterdam)...
Van Dale Uitgevers (1950)
I.m., (gemeenz., vrijwel veroud.) het knappen, eten en vand. spijs, eten : de knap op hebben; veel van de knap houden, van lekker eten en drinken. II. v. (-pen), (Zuidn.) vlasbraak. III. bn. bw. (-per, -st), 1. (w. g.) nauw, engsluitend: die jas zit mij wel wat knap ; — (als bw.) nauwelijks, krap ; 2. net en helder, d...
Gerelateerde zoekopdrachten
Log hier in om direct te kunnen beginnen met schrijven.
Wil je dit begrip toevoegen aan je favorieten? Word dan snel vriend van Ensie en geniet van alle voordelen: