Wat is de betekenis van knaak?

2024-04-20
Prisma Woordenboek Nederlands

Unieboek | Het Spectrum (2024)

2024-04-20
Algemeen Nederlands Woordenboek

Algemeen Nederlands Woordenboek (2009-heden)

knaak

rijksdaalder. Voorbeelden: "Een goede, gediplomeerde stemmer is goud waard, maar je bent nog een jonkie ... je moet eerst maar eens laten zien wat je kunt, ik kan je drie knaken per stembeurt betalen.'' Maarten 't Hart, Het woeden der gehele wereld, 1993 Graait u maar in de bakken. Een gulden per stuk, drie...

2024-04-20
Woordenboek van Populair Taalgebruik

Marc De Coster (2020-2024)

knaak

(1689) (Barg.) rijksdaalder; 2,50 gulden. Naar een vroegere Duitse muntsoort, 'Knack'. Vgl. Rotwelsch 'Knök' en 'Knecks' voor Duitse muntsoorten. Huizinga (Vreemde woorden) denkt echter aan het Hebreeuwse 'ka'aka' (ingegrift stempel). 'Loense knaken': valse rijksdaalders. • Knaak, rijksdaalder. (Onze Volkstaal. Deel 3. 1885. Alphabetische...

2024-04-20
Nederlandstalige WikiWoordenboek

Wiktionary (2019)

knaak

knaak - Zelfstandignaamwoord 1. (numismatiek) een oud muntstuk van ƒ2.50 Geef me er maar een knaak voor.

2024-04-20
Muiswerk Educatief

Muiswerk Educatief (2017)

knaak

knaak - zelfstandig naamwoord 1. muntstuk van twee en een halve gulden ♢ voor een knaak kocht je hier drie stukken zeep Zelfstandig naamwoord: knaak de knaak de knaken het knaak...

2024-04-20
Mokums woordenboek

Ditte Simons en Hans Heestermans (2014)

knaak

(< Rotw. Knöke, daalder), rijksdaalder: Eerst wandelt die hele tofelemonenploeg met uitgestreken smoelen Amsterdam door en dan, hup, rechtstreeks naar de wallen om twee knaken te offeren aan de Heilige Venus, P. Paul 85.

2024-04-20
Woordenboek vreemde woorden

A. Kolsteren en Ewoud Sanders (1994)

Knaak

[waarsch. naar e. vroegere Du. muntsoort Knack; vgl. VI. knak = vijf, ook: vijf frankstuk] (Barg.) rijksdaalder, f 2,50.

2024-04-20
Vreemd Nederlands

Jan Meulendijks (1993)

Knaak

rijksdaalder (Barg.)

Wil je toegang tot alle 19 resultaten?

Ja, ik word vriend van Ensie!
2024-04-20
De vreemde woorden

Fokko Bos, Dr. O. Noordenbos (1955)

Knaak

(Barg.) rijksdaalder