Wat is de betekenis van Klooien?

2024-04-20
Woordenboek van Populair Taalgebruik

Marc De Coster (2020-2024)

klooien

1) (1916) (vnl. Tilburg, stud.) in het kader van een ontgroening samen als foeten, groenen of klooien (kijk onder klooi) zomaar wat doen, iets verrichten. • Wij staan hier op een hoopie, wij klooien bij elkaar, wij houden van geen zoopie, wij, lamme foetenschaar. (F.R. Coers Frzn., Studenten-Liederboek van Groot-Nederland, 1916) • Het &b...

2024-04-20
Nederlandstalige WikiWoordenboek

Wiktionary (2019)

klooien

klooien - Werkwoord 1. (intr) (informeel) prutsen, lummelen klooien - Zelfstandignaamwoord 1. meervoud van het zelfstandig naamwoord klooi Woordherkomst afgeleid van klooi met het achtervoegsel -en

2024-04-20
Jargon & Slang van Studenten

Marc De Coster (2017)

Klooien

Klooien - donderjagen, aan de rol gaan. Lekker de kroeg in met zn allen en dan maar klooien. - Vrij Nederland 30.8.1986 ​

2024-04-20
Erotisch woordenboek

Hans Heestermans (1977)

klooien

klooien - copuleren; eig. ‘slaan, kloppen’ (vgl. neuken). Die uw Juffer moet bewaken, Of de een of de andre ligte kwant, Haar eens wou klooyen of gaan schaken, Gem. Parnas-Loof 385 [1693]. Hierbij: klooier, iem. die copuleert. Hoe noo, hoe langer (ah!) hoe noo en noyer verliet sijn sneukelen een mogend kl...r, VAN MERWEDE VAN KL., R. M...

2024-04-20
Oosthoek Encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

klooien

(klooide, heeft geklooid), (onoverg.) (plat) stuntelen; zaniken; luieren, rondhangen.

2024-04-20
Prisma Groot Woordenboek Nederlands

Unieboek | Het Spectrum (2024)