klokje
1) (1906) (inf.) (pols)horloge. Syn.: klokkement*. • Klokkie: horloge. (Köster Henke: De boeventaal. 1906) • Hein kijkt op z'n klokkie, dat voor hem op de machine ligt. Kwart voor twaalf. (Jan Mens: De gouden Real. 1940) • Ik ben vergeten me klokkie uit te doen. (C.B. Vaandrager: De reus van Rotterdam. Stadsgeheimen. 1971) &b...