klodder
(18e eeuw) (meestal verkleinvorm) (inf.) borrel. • Hy neemt een kloddertje. Dat is, een klein zoopje, een slokje, 't geen ook eens klodderen geheten word. (Carolus Tuinman: De oorsprong en uitlegging van dagelijks gebruikte Nederduitsche spreekwoorden. 1720) • Lieve kinderen hebben veel namen, zegt het spreekwoord en letten we op het bet...