Wat is de betekenis van kliek?

kliek - Zelfstandignaamwoord 1. groep van mensen die veel samen doen en andere mensen buiten de groep houden ♢ De directeuren van scholen vormen een echte kliek die veel dingen onderling regelen. kliek - Werkwoord 1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van klieken ...

kliek - zelfstandig naamwoord 1. groep personen met een bepaalde denkwijze, die erg op elkaar gesteld zijn ♢ mijn vriend maakt deel uit van de kliek rond Luuk 1. de Haagse kliek [Haagse politici die elkaar de ba...

Kliek - middenstand van het corps te Utrecht. Tussen de deftige leden of de chic en de mindere stand binnen het corps of t zootje.

(de; -en) GV 1 - (bij het kolfspel) slaghout met de vorm van een hockeystick, syn. kolfhout, kolf, kolfstok. 2 - (bij het kolfspel) onderste, omgebogen uiteinde van het slaghout met daarop de koperen 'klik’ of ‘kliek’ waarmee de kolfbal wordt geslagen, syn. kolf (2). Herkomst: kliek is een klanknabootsing van het geluid dat het slaghout maakt bij...

zie koliek.

(afgeleid van het Fr. clique), een groep mensen die zich uit een grotere gemeenschap heeft afgezonderd. Zij ondermijnt de eenheid van die gemeenschap, omdat zij eigen doeleinden gaat nastreven. Het zou b.v. niet best zijn als in een schoolklas kliekvorming optrad.

groepie mense wat saamheul, mekaar aanhang; gekliek, kliek vorm.

s.; (club), kliber.

...