kletsmajoor
(1883) (oorspr. sold., thans inf.) legerpredikant; in algemeen gebruik: een praatziek iemand; kletskous; leuteraar. Nevenvorm van kletsmeier*. Bij Boekenoogen vinden we de variant 'kletskamizool'. Er bestaat ook een werkwoord 'kletsmajoren' (opgetekend door Van Ginneken. 1913). Vgl. Duits 'Quasselmeier'. Fransen gebruiken de term 'moulin à p...