Wat is de betekenis van klets?

2024-04-19
Woordenboek van Populair Taalgebruik

Marc De Coster (2020-2024)

klets

1) (19e eeuw) (inf.) (verkorting van kletspraat) onzin, nonsens. • Nee, da's klets! Geen zoete broodjes bakken, Anna! (Frans Netscher: Studie's naar het naakt model.1886) • ‘Och wat 'n klets, geef mijn der maar een die we allemaal luste, dan kikker je direct op.’ (Henri van Booven: Tropenwee. 1913. derde druk) • Dat pra...

2024-04-19
Nederlandstalige WikiWoordenboek

Wiktionary (2019)

klets

klets - Werkwoord 1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van kletsen ♢ Ik klets 2. gebiedende wijs van kletsen klets! 3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van kletsen klets je?

2024-04-19
Brabants Handwoordenboek

Prof. dr. Jos Swanenberg (2015)

klèts

(zn) verkoudheid BM, EK, HP, TM, WB, LC.

2024-04-19
Vlaams-Nederlands woordenboek

Peter Bakema (2003)

klets

klap, mep, slag met de vlakke hand. kleine hoeveelheid van iets, restje, kliekje. De film opent met een surrealistische sequens waarin Rey eerst zijn dienaar vraagt de spullen van een vrouw ritueel te verbranden, daarna. in een station waar een bom ontploft een bloedmooie vrouw op een klets water trakteert en vervolgens op de trein met een dwerg-p...

2024-04-19
Zuidnederlands Woordenboek

Walter De Clerck (1981)

klets

1. Klap, inz. met de vlakke hand; mep, slag. Pieter en Adriaen geven een der vrouwen, welke met opgebonden rokken voor het rokende kampvuur gebukt staan, een klets op de ontblote billen, BOON 1975, 166. 2. Vooral in de verkl.: kleine hoeveelheid van iets: restje, overschotje, kliekje. De Witte haalde de volle pint, de vent dronk ze leeg, goot het...

2024-04-19
Zuid-afrikaans woordenboek

H.J. Terblanche - M.A., D. Litt

klets

onsin; geklets, babbel, onsin praat; klappend spat.

2024-04-19
Frysk Wurdboek (Friesch woordenboek)

Fa. A.J. Osinga (1952)

Klets

s., klets, slinger.

2024-04-19
Verklarend handwoordenboek der Nederlandse taal

M. J. Koenen's (1937)

klets

I. v., in bet. 1 -en (1 klinkende slag, klap; 2 dwaas, onbeduidend gebabbel): 1. een klets op de wang; 2. ’t is maar klets; och wat klets! nonsens; nog: Z.-N. gew. zweep; II. tw.: daar lag het bordje in stukken.

Wil je toegang tot alle 13 resultaten?

Ja, ik word vriend van Ensie!
2024-04-19
Modern Woordenboek

Jozef Verschueren (1930)

klets

I. tw. [klnb.] om een klinkend geluid aan te geven : -, daar lag hij. II. v. (-en; -je) 1. [→ kletsen I 1] klinkende slag : een om de oren ; een met de zweep. 2. [→ kletsen I 4] dwaas, onbeduidend gebabbel, nonsens : dat is (met klontjes).