Wat is de betekenis van Kindsheid?

2024-04-19
Nederlandstalige WikiWoordenboek

Wiktionary (2019)

kindsheid

kindsheid - Zelfstandignaamwoord 1. het verlies van mentale vermogens aan het eind van het leven waardoor ouderen even afhankelijk als kinderen worden Woordherkomst Afgeleid van kinds met het achtervoegsel -heid.

2024-04-19
Kerkelijk woordenboek

Professor mag. dr. J.B. Kors o.p. (1967)

Kindsheid

zie Pauselijke Missiegenootschappen.

2024-04-19
Frysk Wurdboek (Friesch woordenboek)

Fa. A.J. Osinga (1952)

Kindsheid

s., bernskens; (kinderjaren), jonkheit, bernejierren, pl., bernetiid.

2024-04-19
Groot woordenboek der Nederlandse taal

Van Dale Uitgevers (1950)

Kindsheid

v., tijd der kinderjaren, vroege leeftijd, eerste jeugd; — (fig.) de luchtvaart was toen nog in haar kindsheid, in het eerste stadium, het gebrekkige begin van haar ontwikkeling.

2024-04-19
Verklarend handwoordenboek der Nederlandse taal

M. J. Koenen's (1937)

kindsheid

v. I. (1 eerste jeugd, kinderjaren; 2 tijdperk der jeugdige, nog gebrekkige ontwikkeling): 1. de geschiedenis van Jezus’ kindsheid; 2. de kunst was toen nog in haar kindsheid; R.-K. De Broederschap, Het Genootschap der H. Kindsheid, waarvan inz. kinderen (ook volwassenen) lid zijn tot verzorging en kerstening van verwaarloosde heidense kinde...

2024-04-19
Katholieke Encyclopaedie

Uitgeverij Joost van den Vondel (1933-1939)

Kindsheid

→ Genootschap der H. Kindsheid.

2024-04-19
Modern Woordenboek

Jozef Verschueren (1930)

kindsheid

('kintsheit) v. 1. Eig. kinderlijke leeftijd, kinderjaren. → Genootschap der H. Kindsheid. 2. Metf. eerste ontwikkelingsperiode : de der volken; de wetenschap was toen nog in haar -.

2024-04-19
Groot woordenboek der Nederlandsche taal

J.H. van Dale (1898)

Kindsheid

KINDSHEID, v. tijd der kinderjaren, vroege leeftijd, jeugd, jonkheid; — (fig.) de kunst was toen nog in hare kindsheid, nog niet ontwikkeld, in haar ontstaan.