Wat is de betekenis van kennelijk?

2023-10-02
Nederlandstalige WikiWoordenboek

Wiktionary (2019)

kennelijk

kennelijk - Bijvoeglijk naamwoord |kennelijke|kennelijker|kennelijkere|kennelijkst|kennelijkste|part=kennelijks|partcomp=kennelijkers}} kennelijk - Bijwoord 1. zoals inmiddels duidelijk is geworden Er was kennelijk geen andere weg, dus gingen we nog maar de smalle straat in....

2023-10-02
Muiswerk Educatief

Muiswerk Educatief (2017)

kennelijk

kennelijk - bijwoord uitspraak: ken-ne-lijk 1. je kunt merken dat het echt zo is ♢ Bas heeft kennelijk genoeg gegeten Bijwoord: ken-ne-lijk Synoniemen blijkbaar, klaarblijkelijk Tegenstellingen ogenschijnlijk, schijnbaar

Direct toegang tot alle 12 resultaten over kennelijk?

Word nu vriend van Ensie
2023-10-02
Woordenboek Van Eufemismen

Marc de Coster (2004)

kennelijk

Gezegd van iemand waarvan men vermoedt dat ze lesbisch is. Dit eufemisme wordt vermeld door Kunst & Schutte. Vgl. zo* zijn.

2023-10-02
Lesbotaal Lexicon Lesbiaans : lexicon van de lesbotaal

Hanneke Kunst en Xandra Schutte (1991)

Kennelijk

Kennelijk - ook zó. Wij passeerden enkele verdacht uitziende dames, en zeiden tegen elkaar ‘kennelijk’. (Gehoord op Noordermarkt). kennissen, mede-lesbo’s.

2023-10-02
Zuidnederlands Woordenboek

Walter De Clerck (1981)

kennelijk

In de verb. niet meer kennelijk, niet meer te herkennen, onherkenbaar. Heb je al eens in je eigen stad rondgewandeld? Is niet meer kennelijk en dat allemaal om een auto. Boduognat, je weet wel, die met z’n ferme kont, die daar jaren op den boulevard stond: weg! Z’hebben van z’n kont gruis gemaakt! DE RIDDER 1966, 142.

2023-10-02
Frysk Wurdboek (Friesch woordenboek)

Fa. A.J. Osinga (1952)

Kennelijk

adj. & adv., kenlik, dúdlik, klear.

2023-10-02
Groot woordenboek der Nederlandse taal

Van Dale Uitgevers (1950)

Kennelijk

KENLIJK, bn. bw. (-er, -st), 1. te kennen, onderkenbaar, onderscheidbaar: een kennelijk teken; — (Zuidn.) niet meer kennelijk, onherkenbaar; 2. gemakkelijk onderkenbaar, herkenbaar: zijn huis is zo kennelijk, gij zult het dadelijk vinden; hij heeft een zeer kennelijk handschrift; 3. goed waarneembaar, duidelijk, baarblij...

2023-10-02
Verklarend handwoordenboek der Nederlandse taal

M. J. Koenen's (1937)

kennelijk

bn.; zie k e n l ij k.

2023-10-02
Modern Woordenboek

Jozef Verschueren (1930)

kennelijk

('kennələk) (-er, -st) I. bn. 1. onderkend, onderscheiden, herkend kunnende worden ; aan hun kleed -; onder of uit een aantal, hoeveelheid, menigte -. 2. gemakkelijk te kennen, te herkennen ; hij is heel -, want hij heeft maar één oog; iemand met een gezicht; zijn huis is erg -; die persoon schrijft een zeer -e hand. 3. gemakkel...

2023-10-02
Oosthoek Encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

kennelijk

bn. en bw. (-er, -st), 1. te kennen, onderkenbaar, onderscheidbaar: een teken; 2. goed waarneembaar, duidelijk, klaarblijkelijk: er is een — onderscheid tussen deze twee soorten; het is dat het is evident; kennelijke gebreken; — wangedrag; in kennelijke staat (nl. van dronkenschap) zijn, dronken zijn; vroegere rechtsterm: in staat van...

2023-10-02
Groot woordenboek der Nederlandsche taal

J.H. van Dale (1898)

Kennelijk

KENNELIJK, KENLIJK, bn. bw. (-er, -st), te kennen, te herkennen een kennelijk teeken; zijn huis is erg kennelijk, gij zult het dadelijk vinden; — er is een kennelijk onderscheid tusschen deze twee soorten, goed blijkbaar, duidelijk; — blijkbaar ’t is kennelijk zonder opzet gedaan; in kennelijken staat zijn. dronken zijn; —...

2023-10-02
Nieuw woordenboek der Nederlandsche taal

I.M. Calisch (1864)

Kennelijk

Kennelijk, bn. (-er, -st), te kennen, te erkennen; een - teeken; (fig.) levendig; het kindje wordt al zeer -. *-HEID, v. gmv.