kenlijk, kennelijk
1 bn. (1 onderscheidbaar, herkenbaar; 2 [goed] waarneembaar; [duidelijk] zichtbaar; 3 in formules: bekend; 4 blijk gevend van de personen en zaken om zich heen te kennen, te onderscheiden, te herkennen): 1 kenlijk, kennelijk aan hun kleed; kenlijke, kennelijke christenen; 2 een kenlijk, kennelijk onderscheid, teken; in kenlijke, kennelijke staat va...