Wat is de betekenis van kas?

2024-03-29
Algemeen Nederlands Woordenboek

Algemeen Nederlands Woordenboek (2009-heden)

kas

Het begrip kas heeft 4 verschillende betekenissen: 1) omhullende buitenkant. beschermende ombouw, bijvoorbeeld bij een horloge, orgel of wiel; omhullende buitenkant. 2) beschermende ruimte voor gewas. gebouw voor bloemen of planten dat vaak van glas gemaakt is, zodat de ruimte warm blijft; beschermende ruimte voor gewas. 3) geldv...

2024-03-29
Woordenboek van Populair Taalgebruik

Marc De Coster (2020-2024)

kas

1) (19e eeuw) (Vlaanderen, inf.) lichaam; buik, maag; (in jeugdtaal ook) mond. 'Zijn kas vullen': goed eten; 'een stuk in zijn kas hebben': dronken zijn, 'op zijn kas krijgen': een pak slaag krijgen. • Het aan ze kasken hebben, ijdel, hoveerdig zijn. (Jozef Cornelissen & Jan Baptist Vervliet: Idioticon van het Antwerpsch dialect. 1900) &b...

2024-03-29
Nederlandse Voornamenbank

Meertens Instituut (2020)

Kas

Zie Caspar

2024-03-29
Muiswerk Educatief

Muiswerk Educatief (2017)

kas

kas - zelfstandig naamwoord 1. glazen huisje waarin planten worden geteeld ♢ in de kas is het meestal erg warm 2. plaats waar geld bewaard wordt ♢ aan het eind van de dag tellen we hoeveel geld er in kas is...

2024-03-29
Brabants Handwoordenboek

Prof. dr. Jos Swanenberg (2015)

kas

(bw) volledig BM, TM.

2024-03-29
Wielerwoordenboek

Fons Leroy en Wim van Rooy (2010)

Kas

Kas: het Spaanse frisdrankconcern Kas was actief in de wielersport van 1958 tot 1979. De geel-blauwe brigade bevatte heel wat klimmertjes en ronderenners van niveau, met welluidende namen als Jose Manuel Fuente, Vicente Lopez Carril, Antonio Gomez del Moral, Domingo Perurena, Francisco Galdos, Miguel Maria Lasa, Joaquim Galera en Francisco (adem di...

2024-03-29
Financieel Woordenboek

Frits Conijn & R.M. van Poll (2003)

kas

kas - Plek in een bank waar klanten contant geld van hun rekening kunnen opnemen of op hun rekening storten, of buitenlandse valuta’s in euro’s kunnen omzetten.

2024-03-29
Vlaams-Nederlands woordenboek

Peter Bakema (2003)

kas

- zijn kas vullen, zijn buik vullen. - een stuk in zijn kas hebben, dronken zijn. - op zijn kas krijgen, op zijn kop krijgen zie spijzen.

Wil je toegang tot alle 20 resultaten?

Ja, ik word vriend van Ensie!
2024-03-29
Funerair Lexicon

H.L.Kok (2002)

Kas

Een benaming voor een groot rouw-of wapenbord, vervaardigd om in een kerk te worden opgehangen. zie ook: ruit.