Wat is de betekenis van Karren?

2024-04-25
Woordenboek van Populair Taalgebruik

Marc De Coster (2020-2024)

karren

(19e eeuw) (inf.) snel fietsen, rijden. In de zin van 'hard lopen' reeds bij Boekenoogen (1897). 'Karren maar': we kunnen gaan rijden. • Me hadde 't zaakie gesjord en zette de spat d'r in om zoo rap mogelijk naar 't pakhuis te karre, holde as gekke en reeje in de haast nog bekant de Schie in met de heele rotmik. (Willem van Iependaal: Polletje...

2024-04-25
Nederlandstalige WikiWoordenboek

Wiktionary (2019)

karren

karren - Zelfstandignaamwoord 1. meervoud van het zelfstandig naamwoord kar

2024-04-25
Jargon & Slang van Wielrenners

Marc De Coster (2017)

Karren

Karren - zeer snel fietsen, tekeergaan. Fr. mouliner. Tijdrijders zijn domme mensen. Verstand op nul en karren maar. - Vrij Nederland 5.8.1989 ​

2024-04-25
Groot wielerwoordenboek

Marc de Coster (2009)

karren

Zeer snel fietsen, tekeergaan. Frans: mouliner. Tijdrijders zijn domme mensen. Verstand op nul en karren maar. (Vrij Nederland, 05/08/1989) Het liefst doe ik aan alle Vlaamse koersen mee: je zou het misschien niet denken, maar ik kan, ondanks mijn postuur, behoorlijk hard over die keien karren. (Algemeen Dagblad, 23/03/2005)

2024-04-25
Wielersportwoordenboek

Jan Luitzen (2009)

karren

(onov ww; karde; h. gekard) - snel fietsen: wij zijn hier snel naartoe gekard; ja, karren maar, als vertreksein.

2024-04-25
Woordenboek van populaire uitdrukkingen

Marc de Coster (1998)

Karren

je zit te je bent gek; je lult maar wat uitje nek. Slanguitdr. Het werkwoord karren heeft als slang bet. ‘snel lopen’ en ‘fietsen’.

2024-04-25
Woordenboekje Nederlandse Jiddisch

H. Beem (1975)

Karren

kar, wagen; Nieuwhoogduits Karren.

2024-04-25
Frysk Wurdboek (Friesch woordenboek)

Fa. A.J. Osinga (1952)

Karren

v., karkje, karje.

Wil je toegang tot alle 20 resultaten?

Ja, ik word vriend van Ensie!
2024-04-25
Duits woordenboek (DU-NL)

Dr. H. W. J. Kroes (1951)

Karren

kar; vrachtwagen; einem an den Karren fahren, iem. in de wielen rijden.