karbonkel
(19e eeuw) (sch.) (grote en meestal rode) neus. Eigenlijk: iets dat groot is in zijn soort. In een woordenboek van vreemde woorden (uit 1955) wordt karbonkel nog omschreven als: hoogrode robijn ; vurige puist. Vgl. aardbei*; boegspriet*; domper*; flip*; fokkenmast*; gaffel*; gevel*; gieber*; giechel*; gok*; kalebas*; hapstok*; keg*; klomp*; klus*...