Wat is de betekenis van Kapotmaken?

2024-04-24
Nederlandstalige WikiWoordenboek

Wiktionary (2019)

kapotmaken

kapotmaken - Werkwoord 1. zorgen dat iets beschadigd raakt waardoor iets niet meer functioneert (met opzet) Hij maakte het boek van zijn zusje kapot. Woordherkomst samenstelling van kapot en maken

2024-04-24
Woordenboek van populaire uitdrukkingen

Marc de Coster (1998)

Kapotmaken

platte uitdr. voor ‘doden, ombrengen’. In de vroege 17de eeuw, ten tijde van de Dertigjarige Oorlog, werd deze zegswijze door soldaten ontleend aan het Franse (faire) capot,een term die gebruikt werd in het kaartspel (piket). Être capotbet. ‘geen enkele slag halen’.

2024-04-24
Woordenboek Nederlands-Turks

Mehmet Kiriş (2024)

2024-04-24
Groot woordenboek der Nederlandse taal

Van Dale Uitgevers (1950)

Kapotmaken

(maakte kapot, heeft kapotgemaakt), 1.stukmaken, maken dat iets breekt: die jongen maakt al zijn speelgoed dadelijk kapot; — die zenuwen maken menig mens kapot; verdriet maakt iem. kapot, knakt zijn gezondheid, brengt hem in het graf; 2. iem. kapotmaken, doodmaken, ombrengen.

2024-04-24
Verklarend handwoordenboek der Nederlandse taal

M. J. Koenen's (1937)

kapotmaken

maakte kapot, h. kapotgemaakt (1 stukmaken of -breken; 2 van dieren of plat: doden): 1 het speelgoed kapotmaken; 2 een varken kapotmaken; evenzo: kapotslaan, kapottrekken, kapotvallen enz.

2024-04-24
Modern Woordenboek

Jozef Verschueren (1930)

kapotmaken

(maakte kapot, heeft kapotgemaakt) 1. afmaken, doden: dieren en mensen -; zich voor zijn overtuiging laten -. 2. breken, stukmaken: die jongen maakt al zijn speelgoed kapot.

2024-04-24
Oosthoek Encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

kapotmaken

(maakte kapot, heeft kapotgemaakt), (overg.) 1. stukmaken, maken dat iets breekt: die jongen maakt al zijn speelgoed dadelijk kapot; die zenuwen maken menig mens kapot; verdriet maakt iemand kapot, knakt zijn gezondheid, brengt hem in het graf; 2. iemand doodmaken, ombrengen.

2024-04-24
Prisma Groot Woordenboek Nederlands

Unieboek | Het Spectrum (2024)

Wil je toegang tot alle 10 resultaten?

Ja, ik word vriend van Ensie!
2024-04-24
Groot woordenboek der Nederlandsche taal

J.H. van Dale (1898)

Kapotmaken

(maakte kapot, heeft kapotgemaakt), stukmaken, maken dat iets breekt: die jongen maakt al zijn speelgoed dadelijk kapot; die zenuwen maken menig mensch kapot; verdriet maakt iem. kapot, knakt zijne gezondheid, brengt hem in het graf; — iem. kapotmaken, doodmaken, ombrengen.