kapoeres
kapoeres - Bijvoeglijk naamwoord 1. (Jiddisch-Hebreeuws) verloren, weg, dood 2. (Jiddisch-Hebreeuws) kapot Woordherkomst Herkomst: Bargoens Verwante begrippen Hebreeuws: kapara, Jiddisj: kapore
Wiktionary (2019)
kapoeres - Bijvoeglijk naamwoord 1. (Jiddisch-Hebreeuws) verloren, weg, dood 2. (Jiddisch-Hebreeuws) kapot Woordherkomst Herkomst: Bargoens Verwante begrippen Hebreeuws: kapara, Jiddisj: kapore
Van Dale Uitgevers (1950)
KAPORES, bn., 1. verloren; weg; dood : zij zijn kapoeres, voor de haaien; kapoeres gaan, doodgaan; 2. kapot: mijn schoenen zijn kapoeres.
Dr. C.H. PH. Meijer (1919)
kapot; als iets valt en breekt: „dat is kapoeres”; van ’t hebr. koporoh, verzoening, vogel als verzoening aan de armen gegeven, dan: ondergang, en als bijvoegelijk: gedood, geruïneerd, aan stuk. De klankovereenkomst met kapot had invloed. Kaporeslag — klooverslag, die niet glad en niet op de juiste plaats ligt (Leviticu...
Log hier in om direct te kunnen beginnen met schrijven.
Wil je dit begrip toevoegen aan je favorieten? Word dan snel vriend van Ensie en geniet van alle voordelen: