Wat is de betekenis van Kankeren?

2024-04-20
Prisma Woordenboek Nederlands

Unieboek | Het Spectrum (2024)

2024-04-20
Woordenboek van Populair Taalgebruik

Marc De Coster (2020-2024)

kankeren

1) (1980+) (plat) gooien, smijten. Syn.: donderen*; donderstenen*; donderstralen*; flikkeren*; flikkerstralen*; jensen (jenzen)*; jetsen*; ketsen*; keutelen*; kicken*; knikkeren*; kukelen*; kwakken*; lazeren*; lazerstralen*; mieteren*; peunen*; pleuren*; rotten*; sodeflikkeren*; sodehannesen*; sodekankeren*; sodekwakken*; sodemieteren*; sodemirakel...

2024-04-20
Nederlandstalige WikiWoordenboek

Wiktionary (2019)

kankeren

kankeren - Werkwoord 1. (inerg) ~ op uit protest schelden Op die maatregel is nog jaren flink gekankerd. Uitdrukkingen en gezegden ♦ op iets kankeren

2024-04-20
Van aalmoes tot zwijntjesjager

Dr. E. Schröder (1980)

Kankeren

Het woord kankeren betekent: morren, wrokken. Het is afgeleid van het zelfstandig naamwoord kanker, een verhollandsing van het Latijnse cancer, dat krab betekent. Men geeft de naam kanker aan een kwaadaardig gezwel, omdat het met zijn blauwe vaatvertakkingen aan een krab doet denken. Niet zeer bekend is de zegswijze: de kanker aan iemand gezien heb...

2024-04-20
Frysk Wurdboek (Friesch woordenboek)

Fa. A.J. Osinga (1952)

Kankeren

v., kankerje; -d, kankerich.

2024-04-20
Woordenboek Nederlands-Turks

Mehmet Kiriş (2024)

2024-04-20
Groot woordenboek der Nederlandse taal

Van Dale Uitgevers (1950)

Kankeren

(kankerde, is en heeft gekankerd), 1. de kanker hebben, kankerig zijn ; 2. als kanker weg-, invreten; zich woekerend verspreiden (van kwaad); 3. ontevreden, knorrig afgeven op toestanden en personen, morrend mopperen : hij loopt altijd te kankeren; 4. (niet alg.) iem. kankeren, plagen, pesten.

2024-04-20
Boevenjargon

Professor Henry Roskam (1949)

kankeren

plagen; pesten.

Wil je toegang tot alle 15 resultaten?

Ja, ik word vriend van Ensie!
2024-04-20
Verklarend handwoordenboek der Nederlandse taal

M. J. Koenen's (1937)

kankeren

kankerde, i., h. (2) gekankerd (1 door kanker wegteren; de kanker hebben; 2 volkst. voortdurend mopperen, ontevredenheid tonen; zich wrokkend, morrend beklagen): 1 een kankerende plaats; de boom is onderhevig aan kankeren; 2 over iets (lopen te) kankeren.