kanjer
1) (1898) (jeugd) uitmuntend iemand; knappe vrouw of vent. Oorspronkelijk (in het Bargoens) had het woord een negatieve betekenis: 'een stevig, brutaal wijf; ongemakkelijke tante'. Vgl. spetter*; stuk*. • Stien was een kanjer, god - god wat een meid, van vleezigen rug en knuistige billen. (De Jonge Gids. Volume 1. 1898) • Kanjer, (barg.)...