Wat is de betekenis van Kanalje?

2024-04-18
Surinaams woordenboek

J. van Donselaar (1936)

kanalje

: zie kanarie.

2024-04-18
Groot woordenboek der Nederlandse taal

Van Dale Uitgevers (1950)

Kanalje

1. o., gemeen volk, gepeupel, janhagel: de 'politie heeft heel wat met het kanalje te stellen ; — 2. m., v. en o. (-s), gemeen, laag of liederlijk persoon: een kanalje van een wijf; die kavaljes van jongens hebben de hele boel afgebroken ; zo'n kanalje!

2024-04-18
Verklarend handwoordenboek der Nederlandse taal

M. J. Koenen's (1937)

kanalje

o. en v.; zie c a n a i l l e.

2024-04-18
Oosthoek Encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

kanalje

→canaille.

2024-04-18
Etymologisch Woordenboek

Amsterdam University Press (2024)

2024-04-18
Groot woordenboek der Nederlandsche taal

J.H. van Dale (1898)

Kanalje

KANALJE, o. gemeen volk, gepeupel, janhagel: de politie heeft heel wat met het kanalje te stellen; — m. en v. (-s), gemeen, laag persoon : een kanalje van een wijf; die kanaljes van jongens hebben den heelen boel afgebroken.

2024-04-18
Nieuw woordenboek der Nederlandsche taal

I.M. Calisch (1864)

Kanalje

Kanalje, v. gmv. gespuis, gemeen; de - riep hoezee! *-, m. en v. (-n, -s), gemeene -, lage kerel, - vrouw. *-ACHTIG, *...JEUS, bn. en bijw. (-er, -st), als het gemeen, op lage -, gemeene wijze.