Wat is de betekenis van kallen?

2024-04-19
Woordenboek van Populair Taalgebruik

Marc De Coster (2020-2024)

kallen

(19e eeuw) (Barg.) wartaal uitslaan. O.a. bij E.G. van Bolhuis. In dialect ook in de zin van 'praten'. • Kallen, (kalde, heeft gekald), (gew.) praten, babbelen, snappen. KALLING, v. babbelarij, praatzucht. (Van Dale 1898) • Kallen, (barg.), wartaal uitslaan. (Taco H. de Beer & Eliza Laurillard: Woordenschat, verklaring van woorden en...

2024-04-19
Nederlandstalige WikiWoordenboek

Wiktionary (2019)

kallen

kallen - Werkwoord 1. spreken, praten kallen - Zelfstandignaamwoord 1. meervoud van het zelfstandig naamwoord kalle Woordherkomst kalle met de uitgang -en

2024-04-19
Mokums woordenboek

Ditte Simons en Hans Heestermans (2014)

kallen

(~Eng. to call), 1. praten: Kal geen woord over den kelder, dat zou u zoowel als mij op ’t schollem helpen, J. DE VRIES 212; van het ene kalle komt het andere, van het ene woord komt het andere: Ik ken meself foor de kop slaan, dat ik het jou gesegd hep, maar fan het ene kalle komt het andere, COHEN 151; 2. roddelen: Op het Rembrandtsplein sm...

2024-04-19
Vlaams-Nederlands woordenboek

Peter Bakema (2003)

kallen

(kalde, gekald) kletsen, praten, babbelen. Daarna stapte hij weer verder, maar hij vergat zijn wambuis (wammes in Maaseik, waar ze niet spreken maar kallen). - Knack, 26-07-2000 raaskallen.

2024-04-19
Zuidnederlands Woordenboek

Walter De Clerck (1981)

kallen

Spreken, praten; vooral in pejor. zin: babbelen, kletsen, kwebbelen, raaskallen enz. Eensklaps begint ze te mummelen en te kallen met schor vogelgesnater. Haar opgetrokken spleetogen kunnen zowel wenen, lachen of blind zijn, JONCKHEERE 1957, 115. Sam.: kallegaaien, (gewest.) babbelen, kletsen, ook: dartelen, stoeien (met iem.) (Gescholen in...

2024-04-19
Encyclopedie van Friesland

Prof. Dr. J.H. Brouwer (1958)

KALLEN

Hendricus Fredericus van der, schrijver (Lwd. 19.2.1904—). Pseud. Havank. Korte tijd werkzaam in het verzekeringswezen. Later alleen schrijver van detectiveboeken.Zie: Leeuw. Cour. (26.4.1948).

2024-04-19
De vreemde woorden

Fokko Bos, Dr. O. Noordenbos (1955)

Kallen

(Barg.) praten, babbelen

2024-04-19
Verklarend handwoordenboek der Nederlandse taal

M. J. Koenen's (1937)

kallen

kalde, h. gekald (gew., vero. gunstig: spreken, praten; ongunstig: babbelen): kallen als Brugman, d.i. goed weten te praten.

Wil je toegang tot alle 15 resultaten?

Ja, ik word vriend van Ensie!
2024-04-19
Modern Woordenboek

Jozef Verschueren (1930)

kallen

('kallən) (kalde, heeft gekald) [~ Lat. gallus, haan] Veroud. 1. spreken : al kondt ge – als →: Brugman. 2. gezellig kwebbelen, kletsen : bij de bakker staan –; wie veel kalt, veel ontvalt, wie veel babbelt, verpraat zich licht. Syn. →: babbelen.