kaffers
(19e eeuw) (Barg.) boers, lomp. Kijk ook onder kaffer*. • Ik was nog zoo kaffers (boersch) dat ik hun alles overgaf en zij en haar pol palmden de basjes (stuivers) soven (guldens) en radden (daalders) in, en toen ik een paar dagen later een basje (stuiver) voor smerrie (tabak) vroeg, zeide haar Pol: Jan, gij zijt nu in de leering geweest, ga n...