Wat is de betekenis van kaartje?

2024-03-29
Nederlandstalige WikiWoordenboek

Wiktionary (2019)

kaartje

kaartje - Zelfstandignaamwoord 1. verkleinwoord enkelvoud van het zelfstandig naamwoord kaart 2. verkleinwoord enkelvoud van het zelfstandig naamwoord kaar

2024-03-29
Dromen encyclopedie

Fink (1998)

Kaartje

Degene die op reis gaat en z’n kaartje niet kan betalen, heeft een gebrek aan middelen om z’n persoonlijke plannen te kunnen uitvoeren. Hij zou dus niet moeten proberen om z’n huidige situatie te veranderen. Heeft men daarentegen het geld om het kaartje te kunnen betalen, dan zal men vooruitkomen in het leven en men zal doelbewust...

2024-03-29
Woordenboek Nederlands-Turks

Mehmet Kiriş (2024)

2024-03-29
Groot woordenboek der Nederlandse taal

Van Dale Uitgevers (1950)

Kaartje

o. (-s), 1. kleine kaart; 2. naam-, visitekaartje : zijn kaartje af geven; zijn kaartje ergens laten, ten blijke dat men iem. heeft willen bezoeken; iem. zijn kaartje zenden, tot een tweegevecht uitdagen; — naam- en adreskaartje van een leverancier; 3. uitnodigingskaart je ; — toegangskaartje : heb je al kaartj...

2024-03-29
Verklarend handwoordenboek der Nederlandse taal

M. J. Koenen's (1937)

kaartje

o. -s; zie kaart 3.

2024-03-29
Modern Woordenboek

Jozef Verschueren (1930)

kaartje

('ka:rtjə) o. (-s) vklw. van →: kaart.

2024-03-29
Oosthoek Encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

kaartje

o. (-s), 1. kleine kaart; 2. naam-, visitekaartje; zijn — afgeven; zijn — ergens (achter-)laten, (vroeger) als blijk dat men iemand heeft willen bezoeken; naam- en adreskaartje van een leverancier; 3. uitnodigingskaartje; toegangskaartje: heb je al kaartjes voor de bioscoop?; 4. plaatsbewijs voor een openbaar middel van vervoer, spoor-,...

2024-03-29
Groot woordenboek der Nederlandsche taal

J.H. van Dale (1898)

Kaartje

KAARTJE, o. (-s), kleine kaart; naam-, visitekaartje : zijn kaartje afgeven; zijn kaartje ergens laten, ten blijke dat men iem. heeft willen bezoeken; — toegangskaartje: hebt gij al kaartjes voor de komedie ? om op het perron te komen, moet gij een kaartje hebben; — spoor-, tramkaartje enz. : een kaartje tweede klasse; ik zal eerst kaa...

Wil je toegang tot alle 9 resultaten?

Ja, ik word vriend van Ensie!
2024-03-29
Nieuw woordenboek der Nederlandsche taal

I.M. Calisch (1864)

Kaartje

Kaartje, (B. -N), o. (-s), kleine kaart; naam-, visite-; zijn - afgeven, laten (ten blijke dat men iem. heeft willen bezoeken; een - maken, kaart spelen. *....KOOPER, *...VERKOOPER, m. (-s). ...STER, v. (-s). *...PAPIER, o. gmv. *...PASSER, m. (-s). *...SPEL, o. (-en). *...SPELER, m. (-s). *...SPEELSTER, v. (-s). *...WINKEL, *...ENWINKEL, m....