kaairidders
(1906) (Barg.) bootwerkers; sjouwerlui aan de kaden. • (Köster Henke: De boeventaal. 1906) • Het woord kadraaier bijv. dat in de Amsterdamsche volksschetsen van Justus van Maurik herhaaldelijk voorkomt, was synoniem met kaaidraaier, maar iets anders dan kaairidders. ’t Laatste geldt nog voor sjouwerlui aan de kaden, ’t e...