juut
1) (1931) (oorspr. te Amsterdam) (Barg.) politieagent. Een stille juut: een rechercheur. Van Bolhuis (1937) vermeldt de vormvariant 'juto'. Bekend is het kinderversje: Juut, juut, juut. / Daar komt een smeris aan/ op een hobbelpaard/ door de Kalverstraat.' Straatjongens gebruikten in het begin van de 20e eeuw de waarschuwingskreet 'Juut, bal in je...