Wat is de betekenis van Juist?

2023-12-09
Nederlandstalige WikiWoordenboek

Wiktionary (2019)

juist

juist - Bijvoeglijk naamwoord 1. zoals het moet, waar Momenteel is bijna een kwart van de diagnoses die gesteld worden bij patiënten die nog leven, niet juist. juist - Bijwoord 1. daarnet, daarstraks, zopas, net, zo-even, zojuist, zonet.

2023-12-09
Muiswerk Educatief

Muiswerk Educatief (2017)

juist

juist - bijwoord 1. nog maar korte tijd (geleden) ♢ oma is juist gearriveerd 2. in tegenstelling tot wat je zou denken ♢ ik vind witlof niet vies, maar juist lekker Bijwoord: juist Synoniem...


Direct alle 20 resultaten bekijken?

Word vriend van Ensie!

2023-12-09
Lexicon van de Ethiek

Jean Pierre Wils (2007)

Juist

Het begrip ‘juist’ gaat terug op het Latijnse ius en iustum dat recht of rechtvaardig betekent. We zien dezelfde etymologische band in het Duits en in het Engels waar ‘richtig’ en ‘right’ teruggaan op rectus en dus dezelfde etymologische oorsprong hebben als het begrip ‘recht’ en de hiervan afgeleide termen. Het adjectief rectus dat overeenkomt met...

2023-12-09
Vlaams-Nederlands woordenboek

Peter Bakema (2003)

juist

- dat is juist [in een winkel bij het betalen], precies gepast, in orde - het is juist twaalf uur, precies twaalf uur - juist op tijd, net op tijd - juist als, net (zo)als - een uurwerk juist zetten, een uurwerk gelijkzetten - ik moet juist mijn huiswerk nog maken, ik moet nog alleen mijn huiswerk maken

2023-12-09
Nieuwe Groninger Encyclopedie

P. Brood, A.H. Huussen en J. van der Kooi (1999)

Juist

Buurtschap in de gemeente Loppersum ten Z.W. van de hoofdplaats aan het Juisterpad. Naam van een voormalige borg De Juist (gesloopt 18de eeuw) ten O. van de Delleweg aan de vroegere Fivelstroom. Nu een voorname boerderij: Boelemaheerd.Lit.: Formsma, Ommelander borgen en steenhuizen, 227-231.

2023-12-09
Woordenboek van populaire uitdrukkingen

Marc de Coster (1998)

Juist

de -e man op de juiste plaats cliché gebruikt m.b.t. de meest geschikte persoon op wie men op een bepaalde plaats en op een bepaald tijdstip een beroep kan doen. Vgl. Engels the right man on the rightplace. Vanouds is hij een man van de details, maar aan de absolute top moet Jan Kalffhet veelal stellen met een A4’tje. Hij wil de juiste mensen op d...

2023-12-09
Zuidnederlands Woordenboek

Walter De Clerck (1981)

juist

1. Precies; - dat is juist, bij het betalen: precies gepast; ook gezegd als het teveel betaalde als fooi is bedoeld: dat is in orde, laat maar zitten enz.; - het is juist 8 uur, 8 uur precies. Bezie mij zoo niet, ik ben nog niet zot. Ik weet heel juist wat gebeuren moet en ik neem het allemaal aan, WALSCHAP 1939, 86. Hoe oud i...

2023-12-09
Frysk Wurdboek (Friesch woordenboek)

Fa. A.J. Osinga (1952)

Juist

1. adj. & adv.; (precies), krekt, just, presiis; (zoëven), just(jes), niis, nyskes niiskrekt(sa), krekt, sa krekt, strak(jes); dat weet ik zoniet, dat wit ik sa sûnders net. 2. interj., just, krekt, presiis, krektsa.

2023-12-09
Groot woordenboek der Nederlandse taal

Van Dale Uitgevers (1950)

Juist

bn. bw. (-er, meest —), I. bn., 1. in overeenstemming met recht en billijkheid: een juiste en evenredige beloning; gerechtvaardigd : de klacht is juist; 2. in overeenstemming met de gestelde eisen, zoals het behoort of verlangd wordt: zijn reactie was juist; een juist optreden; 3. berekend voor, in overeenstemmi...

2023-12-09
De Kleine Winkler Prins

Winkler Prins (1949)

Juist

een der O.-Friese Wadden-eilanden, ten O. van Borkum; badplaats.

2023-12-09
Winkler Prins Encyclopedie

E. de Bruyne, G.B.J. Hiltermann en H.R. Hoetink (1947)

Juist

een der Oostfriese eilanden in de Noordzee, 17 km2 groot, bestaat uit twee door de zgn. Hammerich verbonden delen, die slechts bij hoge springvloeden van elkander gescheiden worden. Het telt (1946) 1625 inw., is een badplaats, heeft een reddingsstation voor schipbreukelingen, een zeehospitium en een stoomvaartverbinding met Norddeich.

2023-12-09
Verklarend handwoordenboek der Nederlandse taal

M. J. Koenen's (1937)

juist

bn., bw.; juister, meest juist (nauwkeurig; zoals het moet zijn); juistheid, v. (nauwkeurigheid): de juistheid van een uitdrukking.

2023-12-09
Encyclopedie voor Iedereen

John Kooy (1933)

Juist

O.-Friesch eil. i/d Noordzee, 16,7 km2, badplaats.

2023-12-09
Katholieke Encyclopaedie

Uitgeverij Joost van den Vondel (1933-1939)

Juist

Zeebadplaats, behoorende tot de Oost-Friesche eilanden (IX 576 B 2). Opp. 16,8 km2, ca 1.200 inw.; jaarlijks ca. 11.000 badgasten.

2023-12-09
Modern Woordenboek

Jozef Verschueren (1930)

juist

bn. en bw. (-er, meest -) [Fr. < Lat. justus] zoals het moet zijn : het -e woord; gekozen. Syn. nauwgezet, nauwkeurig, stipt.

2023-12-09
Oosthoek encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

Juist

Juist - (uitspr.: juust), een der Oost-Friesche (Duitsche) eilanden; 350 inw.; jaarlijks ± 7000 badgasten.

2023-12-09
Oosthoek Encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

juist

bn. en bw. (-er, meest —), I. bn., 1. in overeenstemming met recht en billijkheid: een juiste en evenredige beloning; gerechtvaardigd: de klacht is -; 2. in overeenstemming met de gestelde eisen, zoals het behoort of verlangd wordt: zijn reactie was —; een — optreden; 3. berekend voor, in overeenstemming met doel of bestemming,...

2023-12-09
Keur van Nederlandsche woordafleidingen

J.Pluim (1911)

Juist

van ’t Fr. juste, en dit van ’t Lat. justus = rechtvaardig, passend, van jus = recht; het woord w. d. z.; zoo als ’t behoort.

2023-12-09
Vivat's Geïllustreerde Encyclopedie

J. Kramer (1908)

Juist

een der oost-friesche eilanden in de Noordzee, 12 km. van de kust, is 6 km.2 groot ligt tusschen Borkum en Norderney, en behoort tot den kreits Norden van het pruisisch regeeringsdistrict Aurich; telde in 1900: 320 inw.; is een drukbezochte zeebadplaats (1901: ongeveer 4000 gasten).

2023-12-09
Groot woordenboek der Nederlandsche taal

J.H. van Dale (1898)

Juist

JUIST, bn. bw. (-er, meest-), nauwkeurig, zooals het moet zijn, precies : de juiste maat; eene juiste uitspraak; het juiste antwoord; juist geraden; dat komt juist van pas; hij komt juist op tijd; — hij kwam juist toen wij weggingen, op hetzelfde oogenblik; — ik ben er niet geweest. — Ik juist ook niet. rouwens; — dat wee...