Wat is de betekenis van Joost?

2024-04-19
Woordenboek van Populair Taalgebruik

Marc De Coster (2020-2024)

Joost

1) (1719) (euf.) mannelijk lid. Andere eigennamen gebruikt voor de penis zijn: Bello*; Frederik*; Gerrit*; Jodocus* enz. • Alleman begon te roepen: Lubbert is aan 't Teefje vast; Laat 'em nou vry kusjes snoepen. Morgen gaat zen Joost te gast. (J. Zoet: D'uitsteekenste digtkunstige werken. 1719) • (Hans Heestermans: Erotisch Woordenboek....

2024-04-19
Nederlandse Voornamenbank

Meertens Instituut (2020)

Joost

Zie Jodocus Eventueel ook van Justus. De uitdrukking 'Joost mag het weten' is niet rechtstreeks uit deze naam ontstaan, maar onder invloed ervan ontleend aan de naam van een op Java vereerde Chinese godheid. Deze naam kreeg meer in het algemeen de betekenis 'duivel'.

2024-04-19
Nederlandstalige WikiWoordenboek

Wiktionary (2019)

Joost

Joost - Eigennaam 1. (mannelijke naam) jongensnaam

2024-04-19
Vloeken lexicon

Prof. dr. P.G.J. van Sterkenburg (1997)

Joost

Deze mannelijke persoonsnaam onderging een uitbreiding van betekenis tot ‘duivel’. Ook komen in de 18de eeuw de verwensingen iemand naar Joost wensen, iemand naar Joost zenden nog voor. Zeer gewoon was loop voor Joost ‘loop naar de duivel!’ Ook in de 19de eeuw kwam dat Joost mij hole voor. Volgens het WN...

2024-04-19
Lexicon Nederlandse auteurs

Josien Moerman (1984)

Joost

zie Evert Werkman.

2024-04-19
Erotisch woordenboek

Hans Heestermans (1977)

Joost

Joost - mannelijk lid. Voor eigennamen in de betekenis ‘penis’ zie Bello, Frederik. Alleman begon te roepen: Lubbert is aan ’t Teefje vast; Laat 'em nou vry kusjes snoepen. Morgen gaat zen Joost te gast, J. ZOET. Werken 378 [1719].

2024-04-19
Voornamenboek

Dr. Johannes van der Schaar (1964)

Joost

m -> Jodocus. Evt. ook van Justus. De uitdrukking ‘Joost mag het weten' is niet rechtstreeks uit deze naam ontstaan, maar onder invloed ervan ontleend aan de naam van een op Java vereerde Chinese godheid. Deze naam kreeg meer in het algemeen de betekenis 'duivel’.

2024-04-19
Surinaams woordenboek

J. van Donselaar (1936)

joost

(de, -en), (verouderend) kleine knikker met gekleurde figuren, om mee te spelen. Als ze klaar zijn met spelen, geven ze de gewonnen joosten terug (Hijlaard 17). - Etym.: Vgl. E jostle, justle = botsing, stoot die doet schudden; to jostle, to justle = o.m. botsen, stoten tegen. S josi. -Zie ook: enkel, jowka, spuit, tol.

Wil je toegang tot alle 17 resultaten?

Ja, ik word vriend van Ensie!
2024-04-19
Groot woordenboek der Nederlandse taal

Van Dale Uitgevers (1950)

Joost

m. (-en), mansnaam, uit Justus.