jokkebrok
(eind 19e eeuw) (kindert.) leugenaar, iemand die veel jokt. Vaak voorafgegaan door ‘lelijke’. In het Zaansch kent men het woord ‘jokkebel’. • Eens vroeg hem zijne moeder wat; Wim loog weêr stout van dit en dat; Maar Lorretje riep van zijn stok: ‘Hoor me daar eens zoo'n jokkebrok! Wim, dat heb je gelogen....