jennen
...
Marc De Coster (2020-2024)
1) (16e eeuw) (Barg. oorspr. jonen) liegen; bedriegen; vals spelen. • Jonen, bedriegen. (Moormann: Bronnenboek. 1892) • Jennen, spelen, liegen. Ik ga jennen. Jen wat voor me. (Köster Henke: De boeventaal. 1906) • Pas op, dat je me niet joont. (Van Bolhuis: De Gabbertaal. 1937) • Sindsdien lag hij in zijn krantje aanhoud...
Wiktionary (2019)
jennen - Werkwoord 1. (ov) pesten, uitdagen ♢ Hou eens op je broertje te jennen. Synoniemen plagen
Muiswerk Educatief (2017)
jennen - regelmatig werkwoord uitspraak: jen-nen 1. gemeen plagen ♢ ze jennen die jongen met de rode haren voortdurend Regelmatig werkwoord: jen-nen ik jen jij/u jent ...
Ditte Simons en Hans Heestermans (2014)
(< Jidd. Jowen, Griek; de Grieken hadden de reputatie vals te spelen?), treiteren, sarren: Teveel jennen kan hij thuis niet, want dan tremt moeder hem vakkundig in elkaar, BOTING2 43.
A. Kolsteren en Ewoud Sanders (1994)
[v. MNed. Barg. ionen = bedriegen; missch. van Jidd. jowen = Griek (de Grieken waren berucht als valsspelers bij het kaarten)] 1 op stang jagen, plagen, treiteren, sarren; 2 kaartspelen; 3 optreden als jenner 3 (z.a.).
Gerelateerde zoekopdrachten
Log hier in om direct te kunnen beginnen met schrijven.
Wil je dit begrip toevoegen aan je favorieten? Word dan snel vriend van Ensie en geniet van alle voordelen: