Wat is de betekenis van janhen?

2024-04-19
Scheldwoordenboek

Marc de Coster (2007)

janhen

verwijfde man, een sul die zich met vrouwelijke huisarbeid bezighoudt; een man die onder de plak van zijn vrouw zit; melkmuil. De uitdrukking dateert uit de zeventiende eeuw. Het WNT citeert o.a. S. Costers Isabella en Duytsche Academi, waarin Jan Hen een der personen zou zijn. Ook bij de dames Wolff en Deken (Historie van Mejuffrouw Cornelia Wild...

2024-04-19
Frysk Wurdboek (Friesch woordenboek)

Fa. A.J. Osinga (1952)

Janhen

s., jangat, janhin, jan-skûtelwasker.

2024-04-19
Groot woordenboek der Nederlandse taal

Van Dale Uitgevers (1950)

Janhen

m. (-nen), onmannelijke man, man die zich voor huishoudelijk werk gebruiken laat of zich er mee bemoeit, keukenpiet.

2024-04-19
Verklarend handwoordenboek der Nederlandse taal

M. J. Koenen's (1937)

janhen

m. -hennen (keukenpiet; jangat).

2024-04-19
Modern Woordenboek

Jozef Verschueren (1930)

janhen

(jan'hen) m. (-nen) jangat, keukenpiet.

2024-04-19
Nederlandse spreekwoorden

F.A. Stoett (1923-1925)

Janhen

D.w.z. een keukenpiet, een keukenklauwer, een hennetaster (hd. Hennentaster, Hennengreifer), een Jan Krent (Zaansch); zie de beschrijving van een Jan Hen in [I]O. K.[/I] bl. 99-103. Deze benaming wordt in de 17de eeuw o.a. aangetroffen bij Coster, 355 en 464; zie verder C. Wildsch. IV, 410; Tuinman II, 84; Sewel, 367: t&...

2024-04-19
Groot woordenboek der Nederlandsche taal

J.H. van Dale (1898)

Janhen

JANHEN, m. (-nen), jangat.